C-307/05, arrest van 13 september 2007, Alonso
Fiche
Arrest van het Hof van Justitie van 13 september 2007, in zaak C-307/05, Alonso tegen Osakidetza Servicio Vasco de Salud
Betrokken departementen
JUS, SZW, BZK en OCW
Sleutelwoorden
Arbeidsvoorwaarden - financiële voorwaarden – werknemers – ongelijke behandeling - objectieve redenen – richtlijn 1999/70 – raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
Beleidsrelevantie
Het beginsel van gelijke behandeling is van toepassing op alle werknemers die in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever tegen betaling arbeid verrichten. Van objectieve redenen ter rechtvaardiging van ongelijke behandeling kan alleen sprake zijn in geval van precieze en concrete gegevens die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria. Het arrest roept opnieuw de vraag op of ambtelijke aanstellingen wel of niet (geheel) onder richtlijn 1999/70 vallen.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Na een tijdelijk dienstverband van twaalf jaar, krijgt Alonso op 1 juli 2004 een functie als lid van het “vast statutair personeel” van de Baskische gezondheidsdienst. De twaalf voorafgaande dienstjaren worden door haar werkgever erkend. Haar beloning wordt daarom verhoogd met vier driejaarlijkse anciënniteittoeslagen met ingang van de datum van haar vaste aanstelling. Op grond van een nationale bepaling heeft alleen vast personeel recht op zulke driejaarlijkse salarisverhogingen. Op grond van een andere nationale bepaling eist Alonso terugwerkende kracht van de erkenning van anciënniteit. Zij dient een nieuw verzoek in tot betaling van de in het jaar vóór haar vaste aanstelling opeisbaar geworden driejaarlijkse toelagen. De werkgever reageerde niet. Alonso stelt in rechte dat haar behandeling discriminatie van “tijdelijk statutair personeel” ten opzichte van “vast statutair personeel”, betekent.
Dit arrest gaat over de toepassing van richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV1, de UNICE2 en het CEEP3 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Het Hof stelt eerst vast dat een werkneemster als verzoekster binnen de personele werkingssfeer valt van richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst. Het Hof verwijst naar Adeneler en herhaalt dat de bepalingen van de richtlijn en de raamovereenkomst kunnen worden toegepast op arbeidsovereenkomsten en -verhoudingen voor bepaalde tijd die met overheidsdiensten en andere entiteiten van de openbare sector zijn aangegaan.
Het enkele feit dat een functie naar nationaal recht als “statutair” wordt aangemerkt en bepaalde aspecten vertoont die kenmerkend zijn voor ambtenaren is daarbij niet relevant. Indien lidstaten namelijk bepaalde categorieën personen naar eigen goeddunken kunnen uitsluiten van de werkingssfeer van de richtlijn zou het resultaat van de richtlijn binnen die lidstaat niet worden gegarandeerd.
Het Hof geeft vervolgens uitleg van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst. Met betrekking tot de reikwijdte van het in deze clausule gebezigde begrip “arbeidsvoorwaarden” in relatie tot de uitzondering in artikel 137, lid 5, EG, ten aanzien van beloning, overweegt het Hof dat het doel van de raamovereenkomst te weten “de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen” als beginsel van communautair sociaal recht niet restrictief mag worden uitgelegd. De uitzondering van artikel 137, lid 5, EG kan, aldus het Hof, een werknemer met een tijdelijk contract niet beletten om met een beroep op het non-discriminatiebeginsel aanspraak te maken op een arbeidsvoorwaarde die alleen is toegekend aan vaste werknemers, zelfs al leidt de toepassing van dit beginsel tot de betaling van een salarisverschil.
Voor wat betreft de uitleg van het begrip “objectieve redenen” in clausule 4, punt 1, merkt het Hof op dat de in het Adeneler-arrest gegeven uitleg aan het identieke begrip in clausule 5, punt 1, sub a, analoog moet worden toegepast. Het begrip moet volgens het Hof zo worden uitgelegd dat het niet toestaat dat een verschil in behandeling tussen tijdelijke en vaste werknemers wordt gerechtvaardigd met het feit dat dit verschil is vastgelegd in een algemene, abstracte nationale regeling zoals een wet of een collectieve arbeidsovereenkomst.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
In het vervolgfiche over zaak C-212/04 (Adeneler) is geconcludeerd dat naar aanleiding van het Alonso-arrest moet worden bezien of er aanleiding is om het bij de implementatie van de richtlijn 1990/70 ingenomen standpunt dat ambtenaren niet onder de raamovereenkomst vallen, te heroverwegen. Hoewel de AG in zijn conclusie in deze zaak uitdrukkelijk de vraag opwerpt of de raamovereenkomst wel van toepassing is op ambtenaren, geeft het Hof in het Alonso-arrest geen volledige duidelijkheid over de personele werkingssfeer van de richtlijn in relatie tot ambtenaren. Het Hof overweegt dat het enkele feit dat een functie naar nationaal recht als “statutair” wordt aangemerkt en bepaalde aspecten vertoont die kenmerkend zijn voor ambtenaren van de lidstaat niet relevant is voor de personele werkingssfeer van de richtlijn, omdat de effectiviteit en uniforme toepassing van richtlijn 1999/70 in gevaar zou worden gebracht wanneer de lidstaten de bescherming van de richtlijn naar eigen goeddunken zouden kunnen voorbehouden aan bepaalde categorieën personen.
Over de vraag of ambtenaren binnen de reikwijdte van richtlijn 1999/70 vallen, kan ook na de uitspraak van het Hof van Justitie verschil van mening bestaan. Op dit moment bestaat dan ook onvoldoende reden om het standpunt dat ambtenaren niet onder de richtlijn vallen, te heroverwegen.
BZK heeft aangegeven dat de richtlijn reeds materieel in de verschillende overheidssectoren op centraal en decentraal niveau is uitgewerkt met inachtneming van de bijzondere behoeften van bepaalde sectoren.
Voor wat betreft de werknemers in het openbaar en bijzonder onderwijs in de verschillende onderwijssectoren wordt het overeengekomen arbeidsvoorwaardenpakket met betrekking tot aanstelling en ontslag neergelegd in collectieve arbeidsovereenkomsten. OCW heeft vastgesteld dat die cao`s voldoen aan de bepalingen van de richtlijn.
De jurisprudentie van het Hof van Justitie terzake zal zeer nauwlettend worden gevolgd.
Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en het arrest ter kennisneming aan de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Justitie. De ICER verzoekt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om dit fiche mede door te sturen naar het IPO en de VNG.
1: Europees Verbond van Vakverenigingen 2: Unie van Industrie- en Werkgeversfederaties der Europese Gemeenschap 3: Europees Centrum van gemeenschapsbedrijven