C-308/ 06, Intertanko, arrest van 3 juni 2008

Contentverzamelaar

C-308/ 06, Intertanko, arrest van 3 juni 2008

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 3 juni 2008, in zaak C-308/06, (Intertanko)

Betrokken departementen
JUS, VenW, VROM, BZ

Sleutelwoorden
Zeevervoer – Verontreiniging vanaf schepen – Richtlijn 2005/35/EG – Geldigheid – Zeerechtverdrag – Marpol 73/78 – Rechtsgevolgen – Inroepbaarheid – Ernstige nalatigheid – Rechtszekerheidsbeginsel

Beleidsrelevantie
Het Europese Hof van Justitie kan de geldigheid van communautaire regelgeving niet toetsen aan MARPOL 73/78, noch aan het VN-zeerechtverdrag (UNCLOS). Omdat alle lidstaten gebonden zijn aan MARPOL 73/78, moet dit verdrag wel in aanmerking worden genomen bij de uitleg van het zeerechtverdrag en communautaire regelgeving die binnen de werkingssfeer van MARPOL valt.
De verplichting om verontreiniging (het lozen van stoffen) vanaf schepen aan te merken als een strafbaar feit, als die verontreining plaatsvindt door ernstige nalatigheid, is niet in strijd met het legaliteitsbeginsel.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de geldigheid, gelet op voorschriften van het internationale zeerecht, van artikelen 4 en 5 van richtlijn 2005/35/EG inzake verontreiniging vanaf schepen en de invoering van sancties voor inbreuken. Het Hof heeft geoordeeld dat de geldigheid van richtlijn 2005/35 niet kan worden getoetst aan Marpol 73/78 en evenmin aan het VN-Zeerechtverdrag (UNCLOS).

Het Hof stelt vast dat de Gemeenschap niet gebonden is aan MARPOL. De Gemeenschap is geen partij bij MARPOL en evenmin heeft de Gemeenschap de bevoegdheden van de lidstaten tot toepassing van MARPOL overgenomen. De betrokken bepalingen van MARPOL 73/78 kwalificeren volgens het Hof ook niet als algemeen erkende regels van gewoonterecht, zodat ook die grond voor toetsing niet voldoet. De omstandigheid dat alle lidstaten partij zijn bij MARPOL 73/78 kan echter wel gevolgen hebben voor de uitlegging van het Zeerechtverdrag en van communautaire bepalingen die binnen de werkingssfeer van MARPOL 73/78 vallen. Vanwege het gewoonterechtelijke beginsel van goede trouw en het beginsel van Gemeenschapstrouw (artikel 10EG) moet het Hof bij uitlegging van deze bepalingen het MARPOL-verdrag in aanmerking nemen.

Ten aanzien van het Zeerechtverdrag overweegt het Hof dat, ook al is de Gemeenschap daaraan wel gebonden, ook dit verdrag niet een toetssteen kan zijn voor de geldigheid van richtlijn 2005/35. Reden is dat dit verdrag geen voorschriften invoert die bedoeld zijn om rechtstreeks en onmiddellijk van toepassing te zijn op particulieren en om hun rechten of vrijheden te verlenen die tegen de staten kunnen worden ingeroepen, ongeacht de houding van de vlaggenstaat.

Tot slot buigt het Hof zich over de vraag of het begrip “ernstige nalatigheid” in de omschrijving van de strafbaar te stellen gedraging strijd oplevert met het legaliteitsbeginsel vanwege het feit dat dit begrip niet nader is omschreven. Het Hof overweegt dat dit begrip bedoeld is voor een onbepaald aantal gevallen en dat het voorkomt in de rechtsstelsels van de lidstaten. Uit die rechtsstelsels leidt het Hof af dat “ernstige nalatigheid” in de zin van deze richtlijn moet worden opgevat als een onopzettelijk handelen of nalaten waardoor de aansprakelijke persoon een gekwalificeerde schending van zijn zorgvuldigheidsplicht begaat, die hij gelet op zijn hoedanigheid, kennis, vaardigheden en individuele situatie in acht had moeten en kunnen nemen. Het Hof concludeert dan ook dat de verplichting tot strafbaarstelling van verontreiniging vanaf schepen dat plaatsvindt door “ernstige nalatigheid”, geen afbreuk doet aan het legaliteitsbeginbsel.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Deze uitspraak heeft geen directe consequenties voor wetgeving of beleid in Nederland. Richtlijn 2005/35 is in Nederland geïmplementeerd via de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en de daarop gebaseerde regelgeving in samenhang met de Wet op de Economische Delicten. De richtlijn neemt de voorschriften van MARPOL in Gemeenschapsrecht over. Daarbij gaat de richtlijn wel verder dan MARPOL, in die zin dat de in MARPOL neergelegde uitzonderingen op bepaalde voorschriften, door de richtlijn worden ingeperkt (het toepassingsbereik van de richtlijn is breder). De vraag of dit in overeenstemming met MARPOL moet worden geacht, blijft met dit arrest onbeantwoord. Dat is jammer. Er is geen reden om terug te komen op het tot nog toe ingenomen standpunt dat de Nederlandse regelgeving in lijn is met zowel de richtlijn als MARPOL.

Het is voor de EU belangrijk dat het Hof in algemene overwegingen heeft vastgesteld dat een verplichting tot strafbaarstelling van gedragingen waarin het begrip “ernstige nalatigheid” wordt gebruikt, uit een oogpunt van legaliteit aanvaardbaar is.
Nederland hanteert het begrip “ernstige nalatigheid” overigens niet in zijn strafwetgeving. Ernstig nalatig handelen of nalaten wordt ondergebracht onder culpoos handelen of nalaten.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en het bijbehorende arrest aan de Ministers van Justitie, van Verkeer en Waterstaat, van VROM en van Buitenlandse Zaken. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.