C-31/16 Visser Vastgoed Beleggingen

Contentverzamelaar

C-31/16 Visser Vastgoed Beleggingen

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   21 maart 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       7 april 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   7 mei 2016
Trefwoorden: vrij verkeer diensten; recht vrije vestiging; ruimtelijke ordening (RO)

Onderwerp
- VWEU artikel 57 (begripsbepaling diensten)
- Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (Pb 2006, l 376/36;

Verzoekster heeft bezwaar ingediend tegen het in juni 2013 vastgestelde bestemmingsplan ‘Stad Appingedam’. Zij is eigenaar van enkele winkelpanden aan het ‘woonplein’, een winkelcentrum (‘megastores’) buiten het stadscentrum van Appingedam. Er is detailhandel in onder meer meubelen, keukens, woninginrichting, doe-het-zelf-artikelen, bouwmaterialen, tuinartikelen, fietsen, ruitersportartikelen, automobielen en automaterialen gevestigd, en er is een fastfood restaurant. Het gaat verzoekster om de brancheringsregeling die bepaalt welke vormen van detailhandel wel en niet mogen. Hier gaat het met name om ‘volumineuze’ detailhandel. De regeling is in het plan opgenomen vanwege behoud van de leefbaarheid van het stadscentrum en ter voorkoming van leegstand in de binnenstad. Verzoekster wil een deel van zijn panden verhuren aan ‘Bristol’, een zelfbedieningszaak in schoenen en kleding, maar dat is volgens het plan niet toegestaan. Zij stelt met name dat de brancheringsregeling niet verenigbaar is met de op de zaak van toepassing zijnde dienstenRL. De RvS heeft in eerdere uitspraken ontkend dat de dienstenRL van toepassing is op RO-zaken, maar dat is volgens verzoekster onjuist omdat de RvS een te ruime uitleg geeft aan overweging 9 van RL 2006/123. Ook het oordeel van de RvS dat detailhandel niet onder de DienstenRL valt vecht zij aan. Zij verwijst daarvoor naar publicaties van de EURCIE over tenuitvoerlegging van de DienstenRL en naar arrest C-400/08 EURCIE/SPA (noodzaak van rechtvaardiging van de beperking). De RL zou zeker van toepassing moeten zijn nu het om beperking van de vestigingsmogelijkheden gaat. Verweerder (Raad Appingedam) stelt dat Bristolwinkels zich in het centrum van Appingedam kunnen vestigen (maatregel ter voorkoming leegstand). Juist voor de volumineuze detailhandel is buiten het centrum ruimte vrijgemaakt. Niet alleen voor deze handel geldt dat meer ruimte nodig is voor verkoop en opslag, maar ook voor parkeerruimte (vanwege de verkeersaantrekkende werking).

De verwijzende NL rechter (RvS) herhaalt de overwegingen die hebben geleid tot zijn eerdere uitspraken over al dan niet toepasselijkheid van de dienstenRL en wijst op diverse arresten van het HvJEU waarin deze kwestie aan de orde kwam. Hij sluit zich aan bij de NL HR die in de verwijzingsbeschikking (bij het HvJEU zaak C-360/15) zich afvroeg wat de juridische betekenis is van overweging 9 (RL 2006/123), omdat de daarin vermelde begrenzing niet in de bewoordingen van de DienstenRL zelf tot uitdrukking lijkt te zijn gebracht. Aangezien echter bij de RvS nog twijfel overblijft over het begrip ‘dienst’ legt hij de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1) Dient het begrip "dienst" in artikel 4, onder 1, van de Dienstenrichtlijn aldus te worden uitgelegd dat detailhandel die bestaat uit de verkoop van goederen, zoals schoenen en kleding, aan consumenten, een dienst is waarop de bepalingen van de Dienstenrichtlijn van toepassing zijn op grond van artikel 2, eerste lid, van deze richtlijn?
2) De regeling als bedoeld onder 8 strekt ertoe vanwege behoud van de leefbaarheid van het stadscentrum en ter voorkoming van leegstand in binnenstedelijk gebied bepaalde vormen van detailhandel, zoals de verkoop van schoenen en kleding, in gebied buiten het stadscentrum niet mogelijk te maken. Valt een voorschrift houdende een zodanige regeling, gelet op overweging 9 van de Dienstenrichtlijn, buiten de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn, omdat dergelijke voorschriften beschouwd moeten worden als "voorschriften inzake ruimtelijke ordening [... l die de dienstenactiviteit niet specifiek regelen of daarop specifiek van invloed zijn, maar die de dienstverrichters bij de uitvoering van hun economische activiteit in acht dienen te nemen op dezelfde wijze als natuurlijke personen die als particulier handelen"?
3) Is voor het aannemen van een grensoverschrijdende situatie voldoende dat geenszins kan worden uitgesloten dat een detailhandelsbedrijf uit een andere lidstaat zich ter plaatse zou kunnen vestigen dan wel dat afnemers van het detailhandelsbedrijf afkomstig zouden kunnen zijn uit een andere lidstaat, of dienen daarvoor daadwerkelijk aanwijzingen te bestaan?
4) Is Hoofdstuk 111 (vrijheid van vestiging) van de Dienstenrichtlijn van toepassing op zuiver interne situaties of geldt bij de beoordeling van de vraag of dit hoofdstuk van toepassing is de rechtspraak van het Hof inzake de verdragsbepalingen over de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten in zuiver interne situaties?
5a) Valt een in een bestemmingsplan opgenomen regeling als bedoeld onder 8 onder de reikwijdte van het begrip "eis" als bedoeld in artikel 4, onder 7, en artikel 14, aanhef en onder 5, van de Dienstenrichtlijn, en niet onder de reikwijdte van het begrip "vergunningstelsel" als bedoeld in artikel 4, onder 6, en de artikelen 9 en 10 van de Dienstenrichtlijn?
5b) Staan artikel 14, onder 5, van de Dienstenrichtlijn - indien een regeling als bedoeld onder 8 onder de reikwijdte van het begrip "eis" valt - dan wel de artikelen 9 en 10 van de Dienstenrichtlijn - indien een regeling als bedoeld onder 8 onder de reikwijdte van het begrip "vergunning" valt - eraan in de weg dat een gemeentebestuur een regeling als bedoeld onder 8 vaststelt?
6) Valt een regeling als bedoeld onder 8 onder de werkingssfeer van de artikelen 34 tot en met 36, dan wel 49 tot en met 55 van het VWEU en, zo ja, zijn dan de door het Hof van Justitie erkende excepties, mits proportioneel ingevuld, van toepassing?
Aangehaalde jurisprudentie: C-20/03 Burmanjer e.a.; C-400/08 EURCIE/SPA; C-197/11 en C-203/11 Libert e.a.; C-420/13, Netto Marken-Discount; C-340/14 en C-341/14 Trijber enz.
Specifiek beleidsterrein: EZ, IenM, BZK

Gerelateerde documenten