C-310/07, Holmqvist, arrest van 16 oktober 2008

Contentverzamelaar

C-310/07, Holmqvist, arrest van 16 oktober 2008

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 16 oktober 2008 in zaak C-310/07, Svenska Staten tegen Anders Holmqvist

Betrokken departementen

SZW, JUS

Sleutelwoorden

Bescherming van werknemers bij insolventie werkgever – Richtlijn 80/987/EEG – Artikel 8 bis – Activiteiten in verschillende lidstaten

Beleidsrelevantie

Het Hof heeft met deze uitspraak duidelijkheid verschaft over de frase ‘activiteiten op het grondgebied van ten minste twee lidstaten’ in artikel 8 bis van richtlijn 80/987/EEG (de insolventierichtlijn). Het Hof heeft uitgemaakt dat deze zin niet voorschrijft dat een in een lidstaat gevestigde onderneming een filiaal of vaste inrichting in een andere lidstaat heeft. Wel moet de onderneming duurzaam economisch aanwezig zijn door de aanwezigheid van personeel van die onderneming in de andere lidstaat. De enkele omstandigheid dat een werknemer voor een in de ene lidstaat gevestigde onderneming goederen vervoert naar een andere lidstaat is niet voldoende om aan te nemen dat een onderneming in die andere lidstaat activiteiten heeft.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

De insolventierichtlijn draagt de lidstaten op een regeling te treffen om werknemers tijdelijk te beschermen tegen de geldelijke gevolgen van insolventie van hun werkgever. De richtlijn bevat een aanwijsregel voor het geval de failliete onderneming grensoverschrijdende activiteiten heeft: de lidstaat waar de werknemers gewoonlijk hun arbeid verrichtten moet de insolventie-uitkering betalen.

Holmqvist werkte als vrachtwagenchauffeur bij een Zweeds expeditiebedrijf. Hij vervoerde goederen van Zweden naar Italië en vice versa. Daarvoor reed hij door Duitsland en Oostenrijk. Het laden en lossen gebeurde steeds door personeel van de klanten ter plaatse. Het expeditiebedrijf ging failliet. In Zweden werd Holmqvist een insolventie-uitkering geweigerd, omdat hij zijn arbeid voornamelijk in andere staten zou hebben verricht. Daarbij werd betoogd dat de richtlijn niet vereist dat een onderneming een filiaal in een andere lidstaat heeft om aangemerkt te worden als onderneming die daar activiteiten verricht.

Holmqvist start een procedure voor de nationale rechter. Deze rechter heeft het Hof om uitleg van de aanwijsregel gevraagd.

Volgens het Hof is het niet noodzakelijk dat een in een lidstaat gevestigde onderneming over een filiaal of vaste inrichting in een andere lidstaat beschikt om te kunnen worden geacht activiteiten op het grondgebied van die andere lidstaat te hebben. De onderneming moet wel duurzaam economisch aanwezig zijn in die staat en dit veronderstelt de aanwezigheid van personeel waarmee de onderneming activiteiten kan verrichten. De enkele omstandigheid dat een werknemer voor een in de ene lidstaat gevestigde onderneming goederen vervoert naar een andere lidstaat is niet voldoende om aan te nemen dat een onderneming in die andere lidstaat activiteiten heeft.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten

De betreffende aanwijsregel is in verschillende lidstaten op verschillende wijzen geïnterpreteerd. Dit had tot gevolg dat werknemers in bepaalde gevallen in geen enkele lidstaat voor een uitkering in aanmerking kwamen en in andere gevallen juist in meer lidstaten. Het Hof heeft met deze uitspraak duidelijkheid verschaft.

In Nederland konden werknemers van een failliete onderneming aanvankelijk ook alleen in aanmerking komen voor een Nederlandse insolventie-uitkering, als de failliete onderneming een vaste inrichting of vertegenwoordiger in Nederland had (artikel 62, lid 4, Werkloosheidswet). Na signalen over problemen bij de uitvoering is een wetswijziging in gang gezet, die, zoals verwacht, aansluit bij de nu door het Hof gegeven uitleg. Op grond van de nieuwe regeling heeft een werknemer die in Nederland is verzekerd voor de Werkloosheidswet, recht op een insolventie-uitkering in Nederland. Dit geldt ook voor iemand die, hoewel niet verzekerd voor de WW, in Nederland gewoonlijk zijn arbeid verricht. Dit laatste is met name van belang als iemand bijvoorbeeld buiten Nederland woont, in zijn woonland een dienstbetrekking van beperkte omvang heeft, maar in een dienstbetrekking met een in Nederland gevestigde werkgever gewoonlijk in Nederland werkzaam is. Op grond van artikel 14, tweede lid, onder b, van verordening 1408/71 is die persoon dan niet in Nederland op grond van de WW verzekerd, hoewel hij gewoonlijk in Nederland werkt.

Voorstel voor behandeling

De ICER zendt dit signaleringsfiche en het arrest ter kennisneming toe aan de ministers van Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.