C-320/03, Inntalautobahn, arrest van 15 november 2005
Signaleringsfiche Arrest van het Hof van Justitie van 15 november 2005, zaak C-320/03, Commissie tegen Oostenrijk (rijverbod Inntalautobahn)
Betrokken departementen EZ, V&W, VROM, BZK
Sleutelwoorden vrij verkeer van goederen - sectoraal rijverbod - luchtkwaliteit - bescherming van milieu - evenredigheid
Beleidsrelevantie Lidstaten kunnen ter bescherming van het milieu - in dit geval de bescherming van de luchtkwaliteit - maatregelen treffen die het vrije verkeer van goederen kunnen beperken. Deze maatregelen moeten dan wel evenredig zijn aan het nagestreefde doel. Het arrest biedt aanknopingspunten om nu al gericht al dan niet lokale (vergaande) verkeersbeperkende maatregelen door te voeren. Uit het arrest kan ook worden afgeleid dat uit oogpunt van milieubescherming ook mogelijk discriminerende maatregelen gerechtvaardigd kunnen zijn.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum Oostenrijk heeft ter bescherming van de luchtkwaliteit een sectoraal rijverbod opgelegd aan bepaalde vrachtauto's die bepaalde goederen vervoeren op een gedeelte van de A 12 Inntalautobahn (hierna: de maatregel). Het rijverbod belemmert het vrije verkeer van goederen op één van de hoofdverbindingen over land tussen Zuid-Duitsland en Noord-Italië.
Ter rechtvaardiging van de maatregel beriep Oostenrijk zich op een tweetal richtlijnen (nr. 96/62 en 1999/30) die zien op jaargrenswaarden voor stikstofdioxide. Het Hof merkt op dat Oostenrijk, gelet op de bewoordingen van richtlijn 96/62, verplicht was om op te treden in zones waarvan vaststaat dat de grens voor stikstofdioxide was overschreden.
.Het Hof overweegt echter dat het rijverbod niet kan worden aangemerkt als een "plan" of "programma" zoals voorgeschreven in de richtlijn en dat met deze maatregel daarom geen juiste uitvoering wordt gegeven aan de betrokken richtlijn.
Het Hof kwalificeert de maatregel als een belemmering van het vrije verkeer van goederen in de zin van artikel 28 en 29 EG. Het Hof vervolgt met de overweging dat het rijverbod wel zijn rechtvaardiging zou kunnen vinden in één van de in de rechtspraak van het Hof erkende dwingende eisen van algemeen belang ("rule of reason"), in dit geval milieubescherming. Voorwaarde is dat de maatregel noodzakelijk en proportioneel is. Het Hof stelt in dit verband vast dat Oostenrijk een grondige onderzoeksplicht heeft bij het instellen van een vergaande maatregel als een rijverbod. De Oostenrijkse autoriteiten hebben in casu nagelaten om te onderzoeken of er minder beperkende alternatieven voor handen waren. Het Hof liet ook meewegen dat de korte termijn waarop het rijverbod moest intreden, onvoldoende was voor de marktdeelnemers om zich aan de gevolgen van dat rijverbod te kunnen aanpassen. Het Hof concludeert dat de maatregel onverenigbaar is met de artikelen 28 en 29 EG en niet kan worden gerechtvaardigd.
Het valt op dat het Hof geen aandacht besteedt aan de vraag of de maatregel discrimineert. De AG deed dat wel. Het Hof gaat daarmee geheel voorbij aan de vraag of discriminerende belemmeringen wel gerechtvaardigd kunnen worden met een beroep op de "rule of reason", zoals het Hof dat zelf in oudere rechtspraak heeft ontkend. Uit dit arrest zou kunnen worden afgeleid dat het Hof minder belang hecht aan de discriminatievraag en de gevolgen daarvan voor rechtvaardigheidsgronden.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten Uit het arrest valt af te leiden dat in beginsel mogelijkheden bestaan voor Oostenrijk om binnen afzienbare termijn met een nieuwe, wellicht enigszins aangepaste, maatregel te komen die wel aan de evenredigheidstoets voldoet. Het arrest biedt - ook voor Nederland - voldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat er Europeesrechtelijk verantwoorde mogelijkheden bestaan om nu al gericht al dan niet lokale (vergaande) verkeersbeperkende maatregelen door te voeren ter verbetering van de luchtkwaliteit. Het lijkt er op dat het Hof aan de onderzoeksplicht naar alternatieven meer eisen stelt naar mate de maatregelen meer belemmeren.
Voorstel voor behandeling De ICER zendt dit fiche en het bijbehorende arrest ter kennisname aan de ministers van VROM, van V&W, EZ en BZK. De minister van BZK wordt verzocht om het fiche ter kennisneming aan het IPO, de VNG en het UvW te zenden. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.