C-321/25 Gidzhinov  

Contentverzamelaar

C-321/25 Gidzhinov  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     14 juli 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     30 augustus 2025

Trefwoorden: btw, fraudebestrijding, strafrecht, verjaringstermijn, doeltreffende bestraffing

Onderwerp: VWEU: artikel 325; Overeenkomst aangaande de bescherming van financiële belangen van de Europese Gemeenschappen: artikel 2, lid 1; Kaderbesluit 2008/481: artikel 3, lid 1, onder b); Richtlijn 2017/1371 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PIF); Richtlijn 2006/112/EG (btw-richtlijn).

In deze zaak worden vijf verdachten beschuldigd van het leiden en deelnemen aan een criminele organisatie met als doel btw-fraude te plegen. Volgens de nationale strafwetgeving hangt de duur van de verjaringstermijn afsluitend af van de voor een misdrijf bepaalde maximumstraf. Hierdoor vervallen veel termijnen voordat alle rechtsgangen doorlopen kunnen worden in een zaak. De Bulgaarse rechter twijfelt of deze systematiek verenigbaar is met artikel 325 VWEU en artikel 12 van de PIF richtlijn, die effectieve bestraffing van btw fraude eisen. Daarnaast wordt er gevraagd naar het verschil in strafmaat voor de in deze zaak relevante misdrijven.

Prejudiciële vragen: 
1) Verzetten artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 2, lid 1, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen zich tegen een nationale wet die voor de strafvervolging van misdrijven die de financiële belangen van de Europese Unie schaden voorziet in een verjaringstermijn die uitsluitend wordt bepaald aan de hand van de voor een strafbaar feit vastgestelde maximale vrijheidsstraf en die geen rekening houdt met de feitelijke en juridische complexiteit van de zaak, noch met het mogelijke optreden van toevallige gebeurtenissen waardoor de strafprocedure van voren af aan moet worden herbegonnen, zodat de toepassing van de nationale wet tot straffeloosheid kan leiden? 

2) Verzet artikel 3, lid 1, onder b), van kaderbesluit 2008/841 zich tegen een nationale wet waarin is bepaald dat het in artikel 2, onder b), daarvan bedoelde feit strafbaar wordt gesteld met een maximale vrijheidsstraf die zwaarder is dan die waarin is voorzien voor het strafbaar feit dat met de in artikel 2, onder b), daarvan bedoelde overeengekomen nagestreefde activiteit [te weten de overeenkomst] wordt beoogd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-107/23 PPU LIN; C-286/22 KBC Verzekeringen.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; JenV

Gerelateerde documenten