C-324/25 Lietuvos krepsinio lyga e.a.
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 15 juli 2025 Schriftelijke opmerkingen: 1 september 2025
Trefwoorden: sport, mededingingsrecht, arbeidsrecht, verboden prijsafspraken Onderwerp: VWEU: artikel 101, lid 1 onder a).
Deze zaak betreft een geschil tussen de Litouwse mededingingsraad, een Litouwse basketbalbond (LKL) en basketbalclubs. Tijdens de coronapandemie (2020) besloten de LKL en basketbalclubs gezamenlijk om het kampioenschap stop te zetten en om spelers geen salaris meer te betalen voor de rest van het seizoen, op basis van bestaande contracten. De nationale mededingingsraad stelt dat dit een verboden prijsafspraak onder artikel 101, lid 1, onder a) VWEU is. De clubs stellen daarentegen dat het alleen gaat om bestaande contracten en niet om ‘nieuwe prijsafspraken’.
Prejudiciële vragen: 1) Kan een overeenkomst tussen basketbalclubs en hun vereniging, die een basketbalclubkampioenschap organiseert, om de spelers die bij die basketbalclubs in dienst zijn op grond van hun geldende contracten geen salaris te betalen, worden beschouwd als een mededingingsbeperkende overeenkomst, doordat daarin voor de toepassing van artikel 101, lid 1, onder a), VWEU de aankoopprijzen van de diensten van de basketbalspelers worden bepaald?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan een overeenkomst zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, dan worden beschouwd als een overeenkomst die de mededinging naar strekking beperkt in de zin van artikel 101, lid 1, onder a), VWEU?
3) Zijn, voor de toepassing van artikel 101, lid 1, onder a), VWEU, gelezen in samenhang met artikel 165 VWEU, bij de uitspraak over een overeenkomst zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, de economische en juridische context van die overeenkomst in het licht van de aanvang van de coronapandemie en de relevante door de overheidsinstanties vastgestelde beperkingen ten aanzien van economische en sportactiviteiten van belang, en zou met die omstandigheden rekening moeten worden gehouden bij de uitspraak over de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst en over de aansprakelijkheid van de basketbalclubs en hun vereniging?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-561/19 Consorzio Italian Management; C-345/14 Maxima Latvija.
Specifiek beleidsterrein: EZ; VWS