C-325/22 Ministar na zemedelieto, hranite i gorite

Contentverzamelaar

C-325/22 Ministar na zemedelieto, hranite i gorite

Prejudiciële hofzaak C-325/22 Ministar na zemedelieto, hranite i gorite

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    18 juli 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    4 september 2022

Trefwoorden: bosgronden, staatssteun, onderneming, marktprijs, economische activiteit

Onderwerp:

•            Verordening (ЕU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun

•            Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

•            Besluit (EU) 2015/456 van de Commissie van 5 september 2014 betreffende de door de Republiek Bulgarije ten uitvoer gelegde steunregeling SA.26212 (11/C) (ex 11/NN – ex CP 176/A/08) en SA.26217 (11/C) (ex 11/NN – ex CP 176/B/08) in het kader van de ruil van bosgronden

•            Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (97/С 209/03)

Feiten:

Op 26-11-2008 hebben de Darzhawna agentsia po gorite (staatsagentschap voor bosbeheer, Bulgarije) en verzoekster TS een overeenkomst inzake de ruil van gronden gesloten. Twee maanden later heeft TS de eigendom van de verworven gronden overgedragen aan de vennootschap HI, waarvan TS op dat ogenblik aandeelhouder was. De door HI uitgeoefende economische activiteit bestond hoofdzakelijk in de exploitatie van een hotel- en restaurantbedrijf, houtproductie en -verwerking en de verkoop van goederen. Het besluit van de Commissie gaat ervan uit dat de Staat, in het kader van de ruiltransacties met betrekking tot bosgronden tijdens de onderzochte periode, bepaalde particuliere eenheden een voordeel uit staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU heeft verschaft. Op 08-07-2020 heeft de minister van Landbouw, Voedselvoorziening en Bosbouw (verweerder) een beschikking uitgevaardigd houdende vaststelling van een publiekrechtelijke vordering, waarbij op grond van de toepasselijke bepalingen van nationaal recht en het besluit van de Commissie werd vastgesteld dat verzoeksters hoofdelijk gehouden waren tot betaling van een publiekrechtelijke vordering, te weten de terugvordering van de met de interne markt onverenigbare staatssteun. HI beroept zich op overweging 128 van het besluit van de Commissie en stelt dat deze alleen betrekking heeft op de begunstigden van de betwiste ruiltransacties, die ondernemingen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU zijn. Zij is geen „onderneming”, zodat de juridische kwalificatie door verweerder dat de vennootschap staatssteun heeft gekregen, onrechtmatig is. Volgens verweerder is niet alleen HI, maar ook TS een „onderneming”. Bij de toepassing van het Unierecht op het gebied van de mededinging omvat het begrip „onderneming” elke onderneming die „een economische activiteit uitoefent”.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter moet in het geding in de eerste plaats worden vastgesteld of verzoeksters „ondernemingen” in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU zijn. De nationale rechtspraak over dit begrip, dat in overweging 127 van het besluit van de Commissie wordt gekoppeld aan de uitoefening van een economische activiteit met de geruilde bosgronden, is tegenstrijdig. Verder houdt de in casu aan de orde zijnde vraag betreffende het begrip „onderneming” rechtstreeks verband met de vraag naar de juiste uitlegging van het begrip „economische activiteit” in overweging 127 van het besluit van de Commissie. Ten slotte wijst de verwijzende rechter erop dat het geding ook betrekking heeft op de marktprijs van de staatsgronden, die in de beschikking tot vaststelling van de publiekrechtelijke vordering is vastgesteld op 381 231,17 BGN. Deze vaststelling wordt door beide verzoeksters aangevochten op grond dat het in de bestuurlijke procedure opgestelde taxatieverslag op irrelevante marktinformatie was gebaseerd. Derhalve eisen zij een gerechtelijk taxatieverslag waarbij de marktprijzen voor deze gronden worden vastgesteld overeenkomstig § 1bis, punten 2 en 4, van de aanvullende bepalingen bij de wet staatseigendom. Volgens de verwijzende rechter stelt het Hof echter een objectief criterium vast voor de berekening van de marktwaarde van gronden die door een overheidsinstantie worden verkocht, welke verschilt van de procedure voor het bepalen van de marktprijs overeenkomstig § 1bis, punten 2 en 4, van de aanvullende bepalingen bij de wet staatseigendom.

Prejudiciële vragen:

1) Is een begunstigde van staatssteun die onrechtmatig is verleend ingevolge een ruilovereenkomst op grond waarvan hij gronden in bosgebied (privaatrechtelijke overheidseigendom) heeft verkregen, uitgesloten van de definitie van het begrip „onderneming” indien hij blijkens de jaarrekeningen een economische activiteit uitoefent waarbij hij goederen en diensten op de betrokken markt aanbiedt, maar overeenkomstig overweging 127 van [besluit (EU) 2015/456 van de Commissie van 5 september 2014 betreffende de door de Republiek Bulgarije ten uitvoer gelegde steunregeling SA.26212 (11/C) (ex 11/NN — ex CP 176/A/08) en SA.26217 (11/C) (ex 11/NN — ex CP 176/B/08) dat in Bulgarije geldt voor ruiltransacties met betrekking tot bosgronden [kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 6207]] geen directe of indirecte economische activiteit met de door de ruil verworven gronden uitoefent, omdat het nationale recht in een objectief verbod voorziet waardoor hij de bestemming van de grond niet kan wijzigen en de aan het bosbestand onttrokken grond niet kan bebouwen of vervreemden?

2) Moet artikel 107 VWEU aldus worden uitgelegd en toegepast dat – in het licht van de hoedanigheid van „onderneming” en bij de toepassing van de criteria voor het begrip „onderneming” – het aangevraagde en daadwerkelijk beschreven investeringsproject van de begunstigde van onrechtmatig verkregen staatssteun, dat hij wenst te verwezenlijken op een door ruil verkregen stuk staatsgrond in bosgebied en dat een voorwaarde vormt om later een procedure in te leiden voor de onttrekking van de door de bebouwing verkregen gronden, mede gelet op de verzamelde gegevens over de voltooide eerste fase van de bestuurlijke procedure inzake het voorafgaand overleg, in aanmerking moet worden genomen als een rechtens relevante omstandigheid, niettegenstaande het feit dat het door het parlement opgelegde moratorium en de later ingevoerde wettelijke bepaling met het uitdrukkelijke verbod om de bestemming van gronden die van de Staat zijn verkregen, te wijzigen en deze te bebouwen, tot gevolg heeft dat het objectief onmogelijk is geworden om het investeringsproject te verwezenlijken?

3) Moeten artikel 107 VWEU en artikel 16, lid 3, van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad aldus worden uitgelegd dat zij niet toestaan dat een nationale regeling als die welke is vervat in § 1bis, punten 2 en 4 (aanvullende bepalingen), van de Zakon za darzhavnata sobstvenost (wet staatseigendom, Bulgarije), het onmogelijk maakt om de hoogte van staatssteun die door ruil van gronden in bosgebied (privaatrechtelijke overheidseigendom) is verkregen, vast te stellen op basis van een marktprijs voor de gronden, doordat zij bepaalt dat bij de berekening marktfactoren en waarderingscriteria in aanmerking moeten worden genomen die leiden tot een afwijking van de werkelijke waarde van de grond, en is een dergelijke nationale regeling in die zin in strijd met het doeltreffendheidsbeginsel?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Congregación de Escuelas Pías Provincia Betania (С-74/16), Seydaland Vereinigte Agrarbetriebe (С-239/09), Mediaset/Commissie (T-177/07), Cassa di Risparmio di Firenze (C-222/04), gevoegde zaken (C-397/01–С-403/01), Duitsland/Commissie (С-156/98), gevoegde zaken (C-180/98–C-184/98), (С-51/96 en С-191/97), Hydrotherm Gerätebau (С-170/83)

Specifiek beleidsterrein: EZK, LNV