C-327/25 VETS Svoge
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 17 juli 2025 Schriftelijke opmerkingen: 3 september 2025
Trefwoorden: energiebeleid, prijsplafond, nationale belastingbevoegdheid, dubbele belasting, vrij verkeer van kapitaal, eigendomsrecht
Onderwerp: VWEU: art. 61 en art. 191, lid 2; Handvest: art. 17; Verordening 2022/1854 (betreffende een noodinterventie ivm de hoge energieprijzen): artikelen 6, 7 en 8; Verordening 2021/1119 (tot vaststelling [..] klimaatneutraliteit): art. 2, leden 1 en 2 en art. 4; Richtlijn 2018/2001 (ter bevordering van gebruik energie uit hernieuwbare bronnen): art. 3, leden 1, 3 en 4; Verordening 2019/943 (interne markt voor elektriciteit): art. 3, onder a), b), h), en p), art. 10, leden 1, 4 en 5.
Deze zaak gaat over het Bulgaarse bedrijf ‘VETS Svoge’, dat vijf kleine waterkrachtcentrales exploiteert. Het bedrijf moet twee verschillende heffingen betalen: een algemene bijdrage van 5% over alle inkomsten uit elektriciteitsverkoop en een ‘gerichte bijdrage’ over inkomsten boven een bepaald plafond (gebaseerd op verordening 2022/1854). Het bedrijf stelt dat het de 5%-heffing ook moet betalen over de bedragen die het als gerichte bedragen heeft afgedragen aan de staat, waardoor het dubbele belasting betaalt. De Bulgaarse rechter vraagt of een lidstaat aanvullende heffingen kan blijven innen naast Uniemaatregelen die de inkomsten van energieproducenten al beperken.
Prejudiciële vragen: 1. Moet artikel 8 van verordening (EU) 2022/1854 aldus worden uitgelegd dat een nationale maatregel als de in artikel 36f van de Zakon za energetikata (energiewet) vastgestelde bijdrage van 5 % over de inkomsten uit de verkoop van elektriciteit mag worden gehandhaafd en dat er tegelijkertijd een bindend plafond mag bestaan voor de marktinkomsten van de elektriciteitsproducenten?
2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Moet artikel 8 van verordening (EU) 2022/1854 aldus worden uitgelegd, dat het toegestaan is dat de bijdrage van 5 % over de inkomsten uit de verkoop van elektriciteit wordt berekend en verschuldigd is over de bedragen boven het bindende inkomstenplafond, die de elektriciteitsproducenten aan het „Sigurnost na elektroenergiynata sistema” (fonds voor de energievoorzieningszekerheid) moeten betalen en die voor hen geen inkomsten vormen? Kan er bij de uitlegging van deze bepalingen van worden uitgegaan dat de bijdrage van 5 % over de inkomsten uit de verkoop van elektriciteit geen discriminatie vormt, ook al leidt dit voor sommige elektriciteitsproducenten tot een dubbele heffing over dezelfde bedragen?
3. Staat, rekening houdend met de uitlegging van – artikel 2, leden 1 en 2, en artikel 4 van verordening (EU) 2021/1119 juncto artikel 191, lid 2, VWEU, waarin het fundamentele belang van de overgang van de lidstaten naar een energiesysteem op basis van hernieuwbare bronnen wordt geregeld, – artikel 3, leden 1, 3 en 4 van richtlijn (EU) 2018/2001, dat de bindende doelstelling van de Europese Unie regelt om tegen 2030 een bepaald aandeel energie uit hernieuwbare bronnen te halen, alsook de verplichting van de lidstaten om ervoor te zorgen dat dit aandeel wordt verwezenlijkt, – artikel 3, onder a), b), h) en p), en artikel 10, leden 1, 4 en 5, van verordening (EU) 2019/943 junctis de overwegingen 22 en 23 van die verordening en artikel 5, leden 1, 3 en 4, van richtlijn (EU) 2019/944 en artikel 8 van verordening (EU) 2022/1854, waarin de beginselen met betrekking tot de prijsvorming op de energiemarkt worden geregeld, het Unierecht de Bulgaarse Staat toe om bijdragen te heffen en in te vorderen van producenten van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, zoals de in artikel 36f van de energiewet geregelde bijdrage over de bedragen boven het bindende inkomstenplafond, die de elektriciteitsproducenten aan het fonds voor de energievoorzieningszekerheid moeten betalen en die voor hen geen inkomsten vormen? Kan een dergelijke behandeling gelet op de uitlegging van deze bepalingen als evenredig worden beschouwd, ook al wordt geen rekening gehouden met de werkelijke exploitatiekosten van de elektriciteitsproducenten? 4. Moeten artikel 63 VWEU en artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling en een nationale praktijk als die welke in de onderhavige zaak aan de orde zijn, volgens welke bedragen die een elektriciteitsproducent aan de staat betaalt (bedragen boven het verplichte plafond voor de inkomsten van energieproducenten), onderworpen zijn aan een aanvullende publiekrechtelijke verplichting (ten belope van 5 % krachtens artikel 36f van de energiewet)?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -
Specifiek beleidsterrein: EZ; FIN-Fiscaal