C-328/13 Österreichischer Gewerkschaftsbund
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 2 augustus 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 19 augustus 2013 Schriftelijke opmerkingen: 19 september 2013 Trefwoorden: arbeid (cao’s)
Onderwerp: Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (Pb L 23, blz. 12)
Het OOS vakverbond (verzoeker) sluit met verweerster (beroepsvereniging van autobus-, luchtvaart en scheepvaartondernemingen) cao’s voor aangesloten bedrijven. In één van de cao’s, die voor het moederbedrijf van de luchtvaartondernemingen, wordt onderscheid gemaakt tussen werknemers die vóór en ná 1 april 2004 in dienst zijn getreden. Deze cao werkt onder voorwaarden automatisch door naar de andere luchtvaartondernemingen van het concern. Eén dochteronderneming krijgt een afzonderlijke cao. Eind april 2012 besluit het bestuur van het moederbedrijf het moederbedrijf in laatstgenoemde dochteronderneming onder te brengen. Hierdoor krijgen de werknemers ongunstigere arbeidsvoorwaarden. Verweerster beëindigt dan de cao-overeenkomst en verzoeker beëindigt vervolgens ook de cao van de dochter. Partijen treffen elkaar vervolgens voor de rechter.
De verwijzende OOS rechter constateert dat er in de OOS doctrine nog wordt gediscussieerd over de ‘verdere werking’ van een (beëindigde) cao. Uit de rechtspraak van het HvJEU kan hij evenmin een duidelijke standpuntbepaling afleiden. Hij stelt daarom het HvJEU de volgende vragen: 1. Moet de formulering in artikel 3, lid 3, van richtlijn 2001/23, volgens hetwelk de in een collectieve arbeidsovereenkomst vastgelegde en bij de vervreemder geldende „arbeidsvoorwaarden” „in dezelfde mate” „tot op het tijdstip waarop de collectieve overeenkomst wordt beëindigd of afloopt” moeten worden gehandhaafd, aldus worden uitgelegd dat daaronder arbeidsvoorwaarden vallen die bij collectieve arbeidsovereenkomst zijn vastgesteld en naar nationaal recht ondanks de beëindiging ervan onbeperkt in de tijd doorwerken zolang geen andere collectieve arbeidsovereenkomst in werking treedt of de betrokken werknemers geen nieuwe individuele arbeidsovereenkomsten hebben gesloten? 2. Moet artikel 3, lid 3, van richtlijn 2001/23 aldus worden uitgelegd dat onder de toepassing van „een andere collectieve arbeidsovereenkomst” van de verkrijger ook de doorwerking van de eveneens beëindigde collectieve arbeidsovereenkomst van de verkrijger in de hierboven gestelde zin moet worden opgevat?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-499/04 Werhof; C-108/10 Scattolon Specifiek beleidsterrein: SZW