C-333/14, Scotch Whisky Association ea

Contentverzamelaar

C-333/14, Scotch Whisky Association ea

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 23 december 2015

Betrokken departementen
EZ, VWS en BZ

Sleutelwoorden
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten – Verordening (EU) nr. 1308/2013 – Vrij verkeer van goederen – Artikel 34 VWEU – Kwantitatieve beperkingen – Maatregelen van gelijke werking – Minimumprijs voor alcoholhoudende dranken die wordt berekend op basis van de hoeveelheid alcohol in het product – Rechtvaardiging – Artikel 36 VWEU – Bescherming van de gezondheid en van het leven van personen – Beoordeling door de nationale rechterlijke instantie

Beleidsrelevantie
Het arrest gaat over de ruimte voor lidstaten om in het belang van de volksgezondheid voor een landbouwproduct een (prijs)maatregel vast te stellen waarmee een inbreuk wordt gemaakt op de gemeenschappelijke marktordening en het vrij verkeer van goederen, en over de wijze waarop de nationale rechter hierbij de evenredigheid van de betrokken maatregel dient te toetsen, met inbegrip van het afwegen van alternatieve maatregelen die het handelsverkeer binnen de Unie minder belasten. Ook gaat het arrest over de vraag of een rechter een nationale regeling ex tunc of ex nunc moet beoordelen.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Schotland heeft een minimumprijs vastgesteld voor alcoholische dranken met als doel het terugdringen van het alcoholgebruik, niet alleen van risico- en probleemdrinkers, maar ook algemeen van de hele Schotse bevolking.
Volgens het Hof doet een minimumprijs afbreuk aan het uitgangspunt in de integrale-GMO-verordening (verordening 1308/2013) dat prijzen van landbouwproducten in vrije mededinging worden bepaald. Ondanks eventuele gevolgen voor de werking van de gemeenschappelijke markt, mag een lidstaat een dergelijke maatregel nemen met een andere doelstelling van algemeen belang dan die van de verordening. Die maatregel moet wel evenredig zijn, waarbij een afweging plaatsvindt tussen de doelstellingen van de verordening en de doelstelling die met de maatregel van de minimumprijs wordt beoogd, namelijk de bescherming van de volksgezondheid.
Bij de toetsing aan artikelen 34 en 36 VWEU stelt het Hof vast dat een minimumprijs de import van alcoholische dranken vanuit andere landen naar Schotland belemmert. Het terugdringen van het alcoholgebruik ter bescherming van de gezondheid en het leven van personen als bedoeld in artikel 36 VWEU kan daarvoor een rechtvaardiging zijn. Het staat in beginsel aan de lidstaten  om te bepalen welk niveau van bescherming zij in dit verband wenselijk achten. Wel moet de maatregel geschikt zijn om het nagestreefde doel te verwezenlijken en niet verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken. Een maatregel is geschikt als deze daadwerkelijk ertoe strekt het beoogde doel op samenhangende en stelselmatige wijze te verwezenlijken. Over de wijze van toetsing door een nationale rechter overweegt het Hof dat een rechter objectief dient te beoordelen of het door de lidstaat overgelegde bewijs redelijkerwijs tot het oordeel kan leiden dat de nationale maatregel geschikt is om het beoogde doel te bereiken, en of dit doel ook kan worden bereikt met een maatregel die het vrije verkeer van goederen minder beperkt. Een rechter dient de verenigbaarheid van een nationale regeling (die in dit geval nog niet in werking was getreden) met het Unierecht te beoordelen op het moment waarop hij uitspraak doet. Bij die beoordeling moet de verwijzende rechter rekening houden met alle relevante informatie, bewijsstukken of andere stukken waarvan hij kennis heeft genomen overeenkomstig de regels van zijn nationaal recht.
Het Hof is in dit geval van oordeel dat de minimumprijs geschikt is om het alcoholgebruik terug te dringen, maar is er niet van overtuigd dat niet met een minder beperkende maatregel kan worden volstaan. Daarbij wijst het Hof erop dat een belastingmaatregel (lees: accijnzen) ondernemers minder zal beperken in hun vrijheid om zelf prijzen vast te stellen, vooral in het goedkope segment. Over de doeltreffendheid van accijnzen ten opzichte van een minimumprijs is het Hof cryptisch: de omstandigheid dat hogere accijnzen leiden tot een algemene prijsstijging lijkt niet aannemelijk te maken dat hogere accijnzen minder doeltreffend zijn dan een minimumprijs.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Het arrest bevestigt dat lidstaten in het kader van de gemeenschappelijke marktordening in beginsel  de ruimte hebben om voor een landbouwproduct een (prijs)maatregel vast te stellen die gevolgen kan hebben voor werking van de gemeenschappelijke markt in de betrokken sector, mits hierbij een andere doelstelling van algemeen belang wordt nagestreefd dan die gemeenschappelijke marktordening (zoals de bescherming van bijv. het milieu of de volksgezondheid). Wel worden dan strenge eisen gesteld aan de evenredigheid van de betrokken maatregel. Uit het arrest blijkt duidelijk dat het Hof in dit geval verhoging van accijnzen als een minder belastende maatregel beschouwt dan de vaststelling van een minimumprijs.
Verder bevestigt het arrest dat de nationale rechter de verenigbaarheid van een nationale regeling met het Unierecht ex nunc moet beoordelen, aan de hand van de informatie die op dat moment beschikbaar is.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en het arrest ter kennisneming aan het IOWJZ. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie