C-338/24 Sanofi Pasteur  

Contentverzamelaar

C-338/24 Sanofi Pasteur  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    16 juli 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    2 september 2024

Trefwoorden: aansprakelijkheid; vaccinaties; verjaringstermijn; toegang tot de rechter

Onderwerp: 
-    Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken: artikelen 10, 11 en 13;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 47.

Feiten:
Verzoekende partij in hoger beroep is ‘L.F’. Zij werd op 20 maart 2003 gevaccineerd met ‘Revaxis’, een vaccin tegen difterie, tetanus en poliomyelitis, geproduceerd door Sanofi Pasteur (geïntimeerde). Vanaf 2004 kreeg L.F. diverse symptomen, infecties en pijn, waardoor zij zich vanaf 2005 herhaaldelijke ziek heeft moeten melden op haar werk. Uit medisch onderzoek is gebleken dat er een stof in haar spieren werd aangetroffen, dat in bepaalde vaccins wordt gebruikt. Er is een deskundigenonderzoek ingesteld, waaruit is gebleken dat er geen aanwijzingen waren dat de vaccinatie met Revaxis het leed had veroorzaakt. L.F. heeft onder meer Sanofi Pasteur gedaagd voor de rechter, voor een schadevergoeding vanwege het gebruiken van aluminium in hun vaccins. De rechter oordeelde hier dat haar vordering verjaard was en wees de vorderingen af. 

Overweging:
De verwijzende rechter stelt dat er verschillende vragen zijn in deze zaak die de uitleg van richtlijn 85/374 vergen. De eerste vraag is of de aansprakelijkheidsregeling voor producten met gebreken kan worden gecumuleerd met een andere aansprakelijkheidsregeling, zoals schuldaansprakelijkheid. De schuld wordt hier immers vastgesteld vanwege het niet controleren van en het niet informeren over het gebruik van aluminium in een vaccin, en staat hiermee los van het veiligheidsgebrek van het product. Daarnaast wil de verwijzende rechter weten of de verjaringstermijn van tien jaar, die blijkt uit artikel 11, het recht op de toegang tot de rechter schendt, in de zin van artikel 47 Handvest. 

Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 13 van richtlijn 85/374/EEG van 25 juli 1985, zoals uitgelegd in het arrest van 25 april 2002 (Maria Victoria Gonzalez Sanchez/Medicina Asturiana SA. C-183/00), volgens hetwelk de gelaedeerde zich kan beroepen op andere contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheidsregelingen die op een andere grondslag berusten dan die welke in de richtlijn zijn vastgesteld, aldus worden uitgelegd dat de gelaedeerde van een product met gebreken op grond van de algemene schuldaansprakelijkheidsregeling vergoeding van zijn schade kan vorderen van de producent door zich met name te beroepen op het feit dat het product in het verkeer is gehouden, dat de zorgvuldigheidsplicht met betrekking tot de risico’s van het product niet in acht is genomen of, meer in het algemeen, dat sprake is van een veiligheidsgebrek van het product? 

2) Is artikel 11 van richtlijn 85/374/EEG van 25 juli 1985, volgens hetwelk de rechten die de gelaedeerde aan de richtlijn ontleent, komen te vervallen na het verstrijken van een termijn van tien jaar, die begint te lopen op de dag waarop het product dat de schade heeft veroorzaakt in het verkeer is gebracht, in strijd met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aangezien hierdoor een gelaedeerde die progressieve schade heeft geleden als gevolg van een product met gebreken, het recht op toegang tot de rechter wordt ontnomen? 

3) Kan artikel 10 van richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, waarin is bepaald dat de verjaringstermijn van drie jaar ingaat op „de dag waarop de eiser kennis kreeg dan wel had moeten krijgen van de schade”, aldus worden uitgelegd dat deze termijn pas kan beginnen te lopen vanaf de dag waarop de volledige omvang van de schade bekend is, in het bijzonder door een consolidatiedatum vast te stellen die wordt gedefinieerd als het moment waarop de toestand van het slachtoffer van het lichamelijk letsel niet langer progressief is, zodat in het geval van een progressieve pathologie de verjaringstermijn niet begint te lopen, en niet op de dag waarop de schade die in verband met het product met gebreken is ontstaan, ongeacht de verdere ontwikkeling ervan, definitief is ontstaan?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: VWS; JenV