C-340/14, R L Trijber tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (zie gevoegde zaak C-341/14 Harmsen)

Contentverzamelaar

C-340/14, R L Trijber tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (zie gevoegde zaak C-341/14 Harmsen)

Signaleringsfiche
Arrest van het Europese Hof van Justitie van 1 oktober 2015 in gevoegde zaken C-340/14, R. L. Trijber tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam en C-341/14 J. Harmsen tegen Burgemeester van Amsterdam

Betrokken departementen
EZ, I&M en BZK

Sleutelwoorden
Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2006/123/EG (hierna; ‘de Dienstenrichtlijn’ )– Diensten op de interne markt- Werkingssfeer- Daarvan uitgesloten - Diensten op het gebied van vervoer – Pleziervaart - Vergunningsduur – Beperking van het aantal beschikbare – Dwingende redenen van algemeen belang

Beleidsrelevantie
De overwegingen over de zaak Trijber (C-340/14) is van belang bij het bepalen of Dienstenrichtlijn van toepassing is. De uitzondering voor “diensten op het gebied van vervoer” in de zin van artikel 2, lid 2 aanhef en onder d, van de Dienstenrichtlijn, is van toepassing op activiteiten waarvan  vervoer (overeenkomstig de titel VI VWEU) het hoofdbestanddeel - met economisch aspect - is.
Als er sprake is van een vergunningsstelsel met een beperkt aantal vergunningen, dient de geldigheidsduur van deze vergunningen ook beperkt te zijn.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Trijber (zaak C-340/14) dient een verzoek in voor een exploitatievergunning bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) voor passagiersvervoer over water. De afgifte van een vergunning wordt hem door het college geweigerd omdat er een beperkt aantal vergunningen beschikbaar zijn en deze al voor een onbepaalde tijd zijn verleend.
Trijber voert in beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aan dat het door het college gevoerde volumebeleid in strijd is met de Dienstenrichtlijn.
De verwijzende rechter vraagt zich echter af of Trijber de Dienstenrichtlijn rechtstreeks kan inroepen, aangezien er mogelijk sprake is van een zuivere interne situatie. Daarnaast twijfelt de Afdeling  of de dienst die Trijber aanbiedt een “dienst op het gebied van vervoer” is die is uitgezonderd op grond van artikel 2, lid 2 aanhef en onder d, richtlijn 2006/123. Verder wil de verwijzende rechter ook een beslissing van het Hof hebben over de vraag of als het aantal vergunningen beperkt is om dwingende redenen van algemeen belang, of dan de geldigheidsduur ook moet worden beperkt.
Het Hof stelt allereerst vast dat de verwijzende rechter in zijn beslissing zelf constateert dat van deze dienst ook gebruik kan worden gemaakt door de burgers van andere lidstaten en de betrokken regeling een belemmering kan vormen voor de toegang tot de markt van alle dienstverrichters, daaronder begrepen die welke afkomstig zijn uit andere lidstaten en die zich in Nederland willen vestigen om een dergelijke dienst in Amsterdam aan te bieden. Daarom behoeven de vragen naar de interne situatie geen beantwoording door het Hof.
Vervolgens onderzoekt het Hof of de dienst die Trijber aanbiedt, een “dienst op gebied van vervoer” is, als bedoeld in de Dienstenrichtlijn. Het Hof stelt dat het begrip “diensten op het gebied van vervoer” in de Dienstenrichtlijn overeenkomt met de diensten van titel VI van het VWEU en met name in dit geval met vervoer over binnenwateren (artikel 100, eerste lid, van het VWEU). Voor de toepasselijkheid van de vervoerstitel dient vervolgens onderzocht te worden of het vervoer het hoofdbestanddeel is van de aangeboden dienst.  Hierbij moet gekeken worden naar alle bestanddelen van de activiteit die een economisch aspect vertonen.
Het Hof is van mening dat in de onderhavige situatie het vervoer geen hoofdbestanddeel met economisch aspect vormt, maar dat de aangeboden dienst er veeleer toe strekt de afnemer ervan het aangename kader van een feestelijke bijeenkomst te verschaffen. Om deze reden is volgens het Hof de uitzondering op de Dienstenrichtlijn voor diensten op het gebied van vervoer, die overeenkomen met titel VI VWEU, niet van toepassing.
Tenslotte bekijkt het Hof of het verlenen van vergunningen voor onbepaalde tijd in strijd is met de Dienstenrichtlijn, wanneer het aantal vergunningen dat verleend kan worden is beperkt vanwege een dwingende reden van algemeen belang. Uit de Dienstenrichtlijn blijkt dat aan dienstverleners geen vergunningen verleend mogen worden die een beperkte geldigheidsduur hebben, tenzij er sprake is van een beperkt aantal vergunningen vanwege een dwingende reden van algemeen belang. Het Hof leidt hieruit af dat wanneer het aantal vergunningen beperkt is, deze vergunning evenwel een beperkte geldigheidsduur moet hebben, anders is dit in strijd met de Dienstenrichtlijn. In het onderhavige geval worden de bescherming van het milieu en de openbare veiligheid door het Hof beoordeeld als geschikte dwingende redenen van algemeen belang. In deze situatie mag het bevoegd gezag zelf niet de afweging maken om een vergunningsduur wel of niet te beperken.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Het Hof spreekt zich niet uit over de toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn in een zuiver interne situatie. Meer duidelijkheid over de zuiver interne situaties kan  het Hof verschaffen in de (op moment van schrijven aanhangige) zaken Amersfoort (C-360/15, X) en Appingedam (C-31/16, Visser Vastgoed beleggingen).
Als er sprake is van een vervoersactiviteit brengt dit niet automatisch met zich mee dat deze is uitgezonderd als een vervoersdienst in de zin van artikel 2, lid 2 aanhef en onder d, van de Dienstenrichtlijn. Daarvoor moet het hoofdbestanddeel met een economisch aspect van de betrokken dienst, een dienst op het gebied van vervoer (overeenkomstig titel VI VWEU) zijn.
Bij vergunningstelsels waar maar een beperkt aantal vergunningen worden verstrekt, dienen dwingende redenen van algemeen belang dit te rechtvaardigen en dient tevens de geldigheidsduur van deze vergunningen beperkt te zijn.

Voorstel voor behandeling
De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche met het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisneming aan hun ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.

Klik hier voor het arrest Trijber