C-342/01, Gomez, arrest van 18 maart 2004

Contentverzamelaar

C-342/01, Gomez, arrest van 18 maart 2004

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van het Hof van Justitie van 18 maart 2004, zaak C-342/01, Maria Paz Merino Gomez tegen Continental Industrias del Caucho SA.

Betrokken departementen
OCW, SZW, JUS, BZK

Sleutelwoorden
Gelijke behandeling - Zwangerschapsverlof - Samenloop zwangerschapsverlof met voor het gehele personeel vastgestelde vakantieperioden.

Beleidsrelevantie
Uitleg van Europese richtlijnen betreffende de bescherming van zwangere en pas bevallen werknemers en het recht op jaarlijkse vakantie. Het recht op zwangerschapsverlof mag niet ten koste gaan van het recht op vakantie. In nationale regelingen moet rekening gehouden worden met het feit dat een werkneemster haar jaarlijkse vakantie in een andere periode moet kunnen nemen, wanneer het zwangerschapsverlof samenvalt met een voor het gehele personeel vastgestelde vakantieperiode.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Mevrouw Gomez is in dienst bij een bedrijf "Continental Industries", producent van autobanden in Spanje. Bij een bedrijfsakkoord werden voor het gehele personeel twee algemene vakantieperioden vastgesteld, van 16 juli tot 12 augustus 2001 en van 6 augustus tot 2 september 2001. Daarbinnen moesten de werknemers van de onderneming hun jaarlijkse vakantie van 30 kalenderdagen opnemen. De werkneemster was in 2001 met zwangerschapsverlof van 5 mei tot en met 24 augustus. Zij vroeg haar jaarlijkse vakantie aan van 25 augustus tot en met 21 september, dus na afloop van haar zwangerschapsverlof. Het bedrijf weigerde dit met een beroep op de algemeen vastgestelde vakantieperioden in het bedrijfsakkoord. De werkneemster heeft zich tot de Spaanse rechter gewend met het verzoek om haar recht op de gevraagde vakantieperiode vast te stellen. De rechtbank van Madrid vraagt het Hof van Justitie een prejudiciƫle beslissing over de uitleg van een aantal Europese richtlijnen ten aanzien van de bescherming van zwangere en pas bevallen werkneemsters en het recht op vakantie (Richtlijnen 93/104/EG, 92/85/EEG, 89/391/EEG en 76/207/EEG).

Het Hof wijst erop dat het Europese gemeenschapsrecht werknemers een recht geeft op een jaarlijkse vakantie van ten minste vier weken (artikel 7 richtlijn 93/104 EG), en daarnaast zwangere werkneemsters een recht geeft op een zwangerschaps- en bevallingsverlof van ten minste veertien aaneengesloten weken (artikel 8 lid 1 richtlijn 92/85 EG). De beide verlofregelingen dienen een ander doel. Doel van het zwangerschapsverlof is de bescherming van de biologische gesteldheid van de zwangere vrouw tijdens en na de zwangerschap en de bescherming van de bijzondere relatie tussen moeder en kind in de periode na de bevalling. Het doel van de jaarlijkse vakantie is de werknemer gedurende tenminste vier weken per jaar daadwerkelijk rust te laten genieten in het belang van een doeltreffende bescherming van zijn veiligheid en gezondheid.

Uit de artikelen 7 lid 1 richtlijn 93/104, artikelen 11 punt 2, sub a richtlijn 92/86 en 5 lid 1 richtlijn 76/207 volgt dat een werkneemster haar jaarlijkse vakantie in een andere periode moet kunnen nemen dan gedurende haar zwangerschapsverlof. Dit moet ook gelden wanneer het zwangerschapsverlof samenvalt met de periode van de jaarlijkse vakantie die algemeen bij bedrijfsakkoord is vastgesteld van het gehele personeel. Het vorenstaande is ook van toepassing indien de nationale wettelijke regeling voorziet in een langere jaarlijkse vakantie dan het door richtlijn 93/104 bepaalde minimum van vier weken.

Het Hof wijst er tenslotte op dat de lidstaten op grond van artikel 5 lid 2, richtlijn 76/207 er voor dienen te zorgen dat de bepalingen in bedrijfsakkoorden die strijdig zijn met het beginsel van gelijke behandeling, nietig zijn, nietig kunnen worden verklaard of gewijzigd kunnen worden.

Korte analyse
In dit arrest spreekt het Hof zich voor het eerst uit over de verhouding tussen het recht op zwangerschapsverlof en het recht op vakantie. Het Europese gemeenschapsrecht geeft werknemers een recht op een jaarlijkse vakantie van tenminste vier weken, en geeft daarnaast zwangere werkneemsters een recht op een zwangerschaps- en bevallingsverlof van tenminste veertien aaneengesloten weken. Deze beide rechten dienen ieder een ander doel. Werkneemster moet de beide verloven daadwerkelijk kunnen genieten. De periode van jaarlijkse vakantie mag derhalve niet worden verrekend met de periode van zwangerschapsverlof. Bij samenloop van het zwangerschapsverlof met de voor het gehele personeel vastgestelde vakantieperioden, heeft de werkneemster aldus het recht haar aanspraak op jaarlijkse vakantie in een andere periode te verwezenlijken.

Mogelijke effecten voor beleid, wetgeving of rechtspraak op nationaal niveau
In het volgende wordt met name ingegaan op de effecten voor de onderwijssector, omdat het arrest in het bijzonder voor deze sector relevant is.

Voor de onderwijssector
Dit arrest heeft geen gevolgen voor de Nederlandse onderwijssector. Het onderwerp is ook in de Nederlandse jurisprudentie al aan de orde geweest.

Op 17 mei 2001 (JB 2001, 217) heeft de CRvB bepaald dat leerkrachten in het openbaar onderwijs op grond van het Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel (art. I-C2 lid 1 van dit RpbO) geen aanspraak kunnen maken op een bepaald aantal vakantieverlofdagen per jaar dat gelijk is aan het totaal van de schoolvakanties (ca. 60 dagen). Uit het RpbO volgt slechts dat leerkrachten hun vakantieverlof dienen op te nemen binnen de vastgestelde schoolvakanties. Het RpbO geeft niet aan op hoeveel dagen vakantieverlof per jaar een leerkracht recht heeft.

Op 9 augustus 2002 (LJN-nummer: AE 2180) heeft de Hoge Raad hierbij aangesloten voor de leerkrachten in het bijzonder onderwijs. Op het onderwijspersoneel in het bijzonder onderwijs zijn volgens de Hoge Raad, naast de bepalingen uit het RpbO, de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Daarin wordt de vakantieaanspraak voor onderwijspersoneel in het bijzonder onderwijs gesteld op minimaal vier weken per jaar. De Hoge Raad stelt vervolgens dat wanneer het zwangerschapsverlof van een lerares samenvalt met een van de vastgestelde schoolvakanties, dit haar recht op vakantieverlof niet beperkt. Immers, zij heeft recht op vier weken vakantieverlof per jaar en die kan zij in de overige, niet met haar zwangerschapsverlof samenvallende schoolvakanties opnemen. De uitspraak van de Hoge Raad is in lijn met de onderhavige uitspraak van het Hof.

Voor overige sectoren
Voorzover in een andere sector sprake is van vastgestelde vakantieperioden, zal rekening moeten worden gehouden met het feit dat het door een werkneemster genoten zwangerschapsverlof in die perioden niet als vakantie kan gelden en zij derhalve het recht heeft haar vakantieaanspraak in een andere periode te verwezenlijken.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en het bijbehorende arrest ter kennisneming toe aan alle Ministers met het verzoek om na te gaan in hoeverre aanpassing van binnen hun domein vallende rechtspositionele regelingen op dit punt nodig is. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt verzocht (1) dit fiche en het arrest te betrekken bij de reguliere toepassing van het toetsingskader voor het Algemeenverbindend verklaren van CAO's en (2) dit fiche en het arrest onder de aandacht te laten brengen van de sociale partners.