C-347/10, A. Salemink tegen Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, arrest van 17 januari 2012

Contentverzamelaar

C-347/10, A. Salemink tegen Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, arrest van 17 januari 2012

Signaleringsfiche
Arrest van 17 januari 2012 in de zaak C-347/10, A. Salemink tegen Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Betrokken departementen: SZW, V&J, EZ en FIN

Sleutelwoorden
Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Werknemer tewerkgesteld op gasboorplatform op Nederlands gedeelte van continentaal plat (NCP) - Verplichte verzekering - Weigering van betaling van arbeidsongeschiktheidsuitkering

Beleidsrelevantie
Met deze uitspraak is duidelijkheid gegeven over de vraag in hoeverre het Unierecht, i.c. Verordening (EEG) nr. 1408/71, zich ook uitstrekt over het continentaal plat van de EU-kuststaten. Het Hof geeft aan dat arbeid die door een werknemer in het kader van exploratie en exploitatie wordt verricht op vaste of drijvende installaties, moet worden aangemerkt als arbeid verricht op het grondgebied van een lidstaat. De uitspraak bevestigt daarmee dat het Unierecht van toepassing kan zijn op het Nederlandse deel van het continentaal plat (NCP) omdat Nederland daar exclusieve soevereine rechten uitoefent ter exploratie van het plat en ter exploitatie van de natuurlijke rijkdommen daarvan.
Departementen moeten erop alert zijn dat wetgeving die voortvloeit uit het Unierecht zich kan uitstrekken tot het NCP. Om dit te kunnen vaststellen moet altijd worden gekeken naar het doel en de strekking van de betreffende Unierechtelijke bepaling.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

De in Nederland wonende heer Salemink werkte op een boortoren die buiten de Nederlandse territoriale wateren lag, maar op het Nederlandse deel van het continentaal plat (NCP). Terwijl hij op het NCP bleef werken is hij verhuisd van Nederland naar Spanje. Door deze verhuizing was hij als werknemer echter niet meer verplicht verzekerd voor de Nederlandse werknemersverzekeringen. Hij werd vervolgens arbeidsongeschikt en vroeg bij het UWV na twee jaar ziek te zijn geweest een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV weigerde die uitkering omdat hij op het moment dat hij ziek was geworden, weliswaar nog steeds op het NCP werkte, maar niet meer in Nederland woonde en derhalve niet (meer) verplicht verzekerd was.
In Verordening 1408/71 (inmiddels Verordening 883/2004) staat een belangrijke hoofdregel/aanwijsregel voor de sociale verzekeringsplicht, die stelt dat een werknemer verplicht verzekerd is voor de wettelijke sociale verzekeringen in een lidstaat, indien hij werkt op het grondgebied van die lidstaat. De vraag die het Hof hier diende te beantwoorden was of het (Nederlandse deel van het) continentaal plat ook tot het grondgebied van de lidstaat en derhalve ook onder het toepassingsbereik van het recht van de Europese Unie behoort (extraterritoriale werking van het Europese recht).
Het Hof overweegt dat het de kuststaat is die op grond van het Zeerechtverdrag over het continentaal plat soevereine rechten uitoefent. Die rechten zijn exclusief in die zin dat, indien de kuststaat het continentaal plat niet exploreert of de natuurlijke rijkdommen ervan niet exploiteert, geen andere staat deze werkzaamheden mag gaan verrichten zonder toestemming van de kuststaat. Alleen de kuststaat mag daarom kunstmatige eilanden en installaties op het NCP inrichten. Het Hof overweegt daarbij dat het gaat om een functionele en beperkte soevereiniteit van de staat over het NCP. Als gevolg hiervan acht het Hof voor de toepassing van het Unierecht, het werken aan boord van een boortoren gelegen op het NCP als arbeid verricht op het grondgebied van Nederland. Nederland trekt immers ook voordeel uit de economische voorrechten van de exploratie en/of exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van het NCP. Nederland kan zich op het continentaal plat niet onttrekken aan de toepassing van het Unierecht inzake het vrije verkeer van werknemers. In dit geval is de nationale wettelijke regeling, waarbij de woonplaats bepalend is voor de vraag of een werknemer werkzaam op het continentaal plat verplicht verzekerd is voor de sociale verzekeringen, in strijd met Verordening nr. 1408/71. Een dergelijk nationale wettelijke regeling plaatst niet-ingezeten werknemers, wat hun sociale verzekering in Nederland betreft, in een minder gunstige situatie dan ingezeten werknemers.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid en de rechtspraktijk op nationaal niveau
Het Hof geeft aan dat voor de toepassing van Verordening 1408/71 met het begrip ‘grondgebied van de lidstaat’ ook het bij de lidstaat behorende deel van continentaal plat wordt verstaan. Het Hof heeft overigens op 19 april 2012 in een aan deze zaak verwante inbreukprocedure tegen Nederland (C-141/10) de Europese Commissie op formele gronden niet ontvankelijk verklaard.
Nederland heeft geanticipeerd op deze uitkomst van het arrest en voldoet met ingang van 1 januari 2013 aan dit arrest met de Wet sociale verzekeringen continentaal plat (Stb. 2011, 9). Aan deze wet is geen terugwerkende kracht gegeven. De wetgever heeft er voor gekozen om naast de belastingwetgeving (omzetbelasting/loonbelasting etc.) en arbeidswetgeving (minimumloon, arbeidsomstandigheden etc.), sociale verzekeringswetten expliciet van toepassing te verklaren op het NCP. Andere wetten zoals de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet 2000 zijn echter niet van toepassing op het NCP. Van belang is dat departementen er rekening mee houden dat het Unierecht en de daaruit voortvloeiende nationale wetgeving zich kan uitstrekken tot het NCP. Om dit te kunnen vaststellen moet allereerst worden gekeken naar het doel en de strekking van de betreffende Unieregel. Ieder departement zal, zo nodig, nader moeten overwegen of dit arrest aanleiding is om bepaalde implementatiewetgeving expliciet van toepassing te verklaren op het NCP (dan wel expliciet voor de toepassing daarvan uit te sluiten). Het NCP maakt onderdeel uit van de Nederlandse Exclusieve Economische Zone. De redenering van het Hof dat het uitoefenen van (functionele en beperkte) soevereine rechten bepalend is voor de territoriale reikwijdte van Unierecht (zie rechtsoverweging 35, van dit arrest) kan dus ook daarop van toepassing zijn. Uitgangspunt blijft echter dat het doel en de strekking van de betreffende Unierechtelijke bepaling hiervoor de doorslag moeten geven.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en het bijbehorende arrest ter kennisname aan de betrokken ministers. Aan de minister van V&J wordt verzocht dit arrest onder de aandacht te brengen van de Raad voor de Rechtspraak en de secretaris van de redactieraad Handleiding Wetgeving en Europa.

Klik hier voor het volledige dossier van het arrest.