C-365/20 Eurowings

Contentverzamelaar

C-365/20 Eurowings

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     22 september 2020
Schriftelijke opmerkingen:                      8 november 2020

Trefwoorden : compensatie luchtreizigers;

Onderwerp :

-           Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: verordening);

 

Feiten:

De betrokkenen in deze zaak hebben bij de reisorganisator een pakketreis naar Cuba geboekt. De reisorganisator bevestigde de volgende vliegroute: Leipzig – Keulen/Bonn – Varadero (en op de terugreis het omgekeerde). Drie dagen voor de retourvlucht werd duidelijk dat het tweede deeltraject van de retourvlucht Keulen/Bonn-Leipzig werd geschrapt en dat de betrokkenen moesten vliegen van Keulen/Bonn-Berlijn. De betrokkenen moesten zelf op eigen kosten vervoer van Berlijn naar Leipzig/Halle regelen. Verzoekster (GDVI Verbraucherhilfe) is de gesubrogeerde van de betrokkenen en vordert van verweerster betaling van compensatie wegens instapweigering. Verzoekster vordert €600,- per passagier, gebaseerd op de totale afstand van het traject Varadero–Leipzig. De rechter in eerste aanleg heeft verweerster veroordeeld tot betaling van €600 per passagier omdat dat er sprake is van “instapweigering”. Verweerster stelt hiertegen hoger beroep in en voert aan dat de betrokkenen niet beschikten over een “bevestigde boeking”. Zelfs als dit wel het geval zou zijn, dan zou verweerster geenszins mogen worden beschouwd als de “luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert”.  Ook stelt verweerster dat er hooguit een recht op compensatie van €250 per passagier bestaat omdat alleen het deeltraject in aanmerking moet worden genomen.

 

Overweging:

De prejudiciële vragen zijn doorslaggevend voor de kans van slagen van verweersters hoger beroep. De toepasselijkheid van de verordening en het bestaan van een “instapweigering” hangt volgens artikel 3(2)a) van de verordening af van het antwoord op de vraag of de passagiers beschikten over een “bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie”. Indien sprake is van een “bevestigde boeking”, rijst vervolgens de vraag of een “omboeking” door de reisorganisator kan worden beschouwd als een “weigering van de toegang tot een vlucht”. Zo ja, dan rijst de vraag of de luchtvaartmaatschappij bij gebrek aan een “dekkingsboeking” van de reisorganisator zich kan beroepen op een rechtvaardigingsgrond overeenkomstig artikel 2j) van de verordening. Verder is het de vraag of de hoogte van de compensatie in een geval als het onderhavige wordt berekend op basis van de afstand van het verstoorde deeltraject, dan wel op basis van de totale afstand van de aansluitende vlucht.

 

Prejudiciële vragen:

1. Heeft een passagier een „bevestigde boeking” in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1), wanneer hij van een touroperator, met wie hij een overeenkomst heeft gesloten, een „ander bewijs” in de zin van artikel 2, onder g), van verordening nr. 261/2004 heeft ontvangen, waarmee hem het vervoer door middel van een bepaalde door de plaats van vertrek en de plaats van bestemming, de vertrek- en aankomsttijd en het vluchtnummer geïndividualiseerde vlucht wordt toegezegd, zonder dat de touroperator voor deze vlucht bij de betrokken luchtvaartmaatschappij een stoel heeft gereserveerd en van haar een bevestiging hiervan heeft ontvangen?

2. Is er sprake van „weigering van de toegang tot een vlucht” in de zin van artikel 4, lid 3, en artikel 2, onder j), van verordening (EG) nr. 261/2004, wanneer passagiers door een touroperator waarmee zij een pakketreisovereenkomst hebben gesloten, enkele dagen vóór de geplande vertrektijd worden omgeboekt naar een andere vlucht, nadat de touroperator hun eerder een door de plaats van vertrek en de plaats van bestemming, de vertrek- en aankomsttijd en het vluchtnummer geïndividualiseerde vlucht op bindende wijze had bevestigd?

3. Is er sprake van een „redelijke grond” voor instapweigering in de zin van artikel 2, onder j), laatste zinsdeel, van verordening (EG) nr. 261/2004 wanneer een touroperator zonder overleg met de luchtvaartmaatschappij en zonder een „dekkingsboeking” voor de passagier te verrichten, een bepaalde door de datum, het vluchtnummer en de vluchttijden geïndividualiseerde vlucht op bindende wijze bevestigt en de touroperator de passagier vervolgens luttele dagen vóór de geplande vertrektijd – wederom zonder overleg met de luchtvaartmaatschappij – naar een andere vlucht omboekt, zonder dat de luchtvaartmaatschappij hierop invloed kan uitoefenen?

4. Moet een luchtvaartmaatschappij in relatie tot een passagier reeds dan als luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert in de zin van artikel 2, onder b), van verordening (EG) nr. 261/2004 worden beschouwd, wanneer deze passagier weliswaar een overeenkomst heeft gesloten met een touroperator die hem het vervoer door middel van een bepaalde door de plaats van vertrek en de plaats van bestemming, de vertrek- en aankomsttijd en het vluchtnummer geïndividualiseerde vlucht heeft toegezegd, maar die voor de passagier geen stoel heeft gereserveerd en hierdoor wat deze vlucht betreft geen contractuele relatie met de luchtvaartmaatschappij tot stand heeft gebracht?

5. Moeten artikel 4, lid 3, en artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 261/2004 aldus worden uitgelegd dat in een geval als het onderhavige, waarbij de passagier in het kader van een pakketreis rechtstreeks aansluitende vluchten bij de reisorganisator boekt en het eerste deeltraject door de verwerende luchtvaartmaatschappij wordt uitgevoerd zoals gepland, maar de passagier vervolgens op de aansluitende vlucht, die eveneens door de verwerende luchtvaartmaatschappij wordt uitgevoerd, onder verwijzing naar een ontbrekende „dekkingsboeking” van de reisorganisator de toegang tot de vlucht wordt geweigerd overeenkomstig artikel 2, onder j), van verordening (EG) nr. 261/2004, de hoogte van de compensatie is gebaseerd op de afstand van het gehele traject tussen het eerste vertrekpunt en de eindbestemming en niet alleen op basis van de afstand inzake het verstoorde tweede deeltraject?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-321/11; C-22/11; C-584/18 (D.Z./) Blue Air (-) Airline Management Solutions (SRL); C-537/17; C-502/18; C-559/16; C-939/19 Flightright/Eurowings;

Specifiek beleidsterrein: IenW