C-377/02, Van Parijs, arrest van 1 maart 2005

Contentverzamelaar

C-377/02, Van Parijs, arrest van 1 maart 2005

Signaleringsfiche Van Parys
Arrest van het Hof van Justitie, 1 maart 2005, C-377/02, Leon van Parys v. BIRB

Betrokken departementen
Alle departementen

Sleutelwoorden
WTO-recht, directe werking, handelspolitiek.

Beleidsrelevantie
Het arrest is relevant voor de betekenis van het WTO-recht in de nationale rechtsorde. Het WTO-recht wordt via het EG-recht in het Nederlandse recht uitgevoerd. Uit dit arrest blijkt dat de Nederlandse particulier zich, indien een EG-verordening door het Dispute Settelement Body (DSB) onverenigbaar met het WTO-recht wordt verklaard, hier in rechte niet op kan beroepen.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Van Parys is een importeur van Ecuadoriaanse bananen die aan invoerbeperkingen onderhevig zijn op grond van enkele EG-verordeningen, waarvan via het geschillenbeslechtingsmechanisme van de WTO door het DSB is vastgesteld dat de in de betreffende verordeningen gehanteerde methodiek in strijd is met het WTO-recht. Van Parys heeft bij de Belgische bevoegde autoriteit verschillende aanvragen ingediend voor de bij de invoer verplichte certificaten van deze bananen. Op de aanvragen zijn verminderingscoëfficiënten toegepast. Van Parys komt in beroep en beroept zich op de uitspraak van het DSB. De vraag is daarom of deze uitspraak directe werking heeft in de nationale of Europese rechtsorde.

Het Hof is van mening dat er van directe werking van uitspraken van het DSB geen sprake kan zijn, omdat het van belang is dat zelfs indien door het DSB strijdigheid met de WTO-regels is vastgesteld, er ruimte is om eventuele onenigheid door middel van internationale onderhandelingen op te lossen. Deze onderhandelingen kunnen leiden tot intrekking van de betreffende regelingen maar ook tot compensatie van door de verordeningen de benadeelde overheid

Indien na het verstrijken van de termijn voor onderhandelingen de uitspraak van het DSB rechtstreekse werking zou hebben, beperkt dat de Gemeenschap in de onderhandelingsvrijheid. Van belang hierbij is dat de Gemeenschap in voorkomend geval ook uit andere verdragen voortvloeiende verplichtingen moet kunnen nakomen, door over de samenloop afspraken te maken.

Tevens is van belang dat in veel andere verdragssluitende partijen van de WTO ook geen sprake is van directe werking van het WTO-recht. Indien een marktdeelnemer in Europa zich wel kan beroepen op het WTO-recht, kan dat een onevenwichtige toepassing van het WTO-recht betekenen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Volgens vaste rechtspraak behoren WTO-regels niet tot de normen waaraan het Hof de wettigheid van de handeling van de Gemeenschap toetst (C-104/81, Kupferberg). Dit is slechts anders indien de Gemeenschap uitvoering heeft willen geven aan een bijzondere verplichting of de Gemeenschapshandeling uitdrukkelijk naar een specifieke WTO-bepaling verwijst (C-70/87, Fediol; C-69/89 Nakajima). In de onderhavige zaak blijkt dat van een dergelijke uitzondering geen sprake is wanneer het DSB heeft besloten dat de in rechte bestreden verordeningen in strijd zijn met het WTO-recht. De Europese rechter zal de verordeningen dus niet toetsen aan het WTO-recht.

Voorstel voor behandeling
Toezending van dit fiche naar alle ministers. De minister van Justitie wordt verzocht het fiche door te zenden naar de Raad voor de Rechtspraak.

Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.