C-378/19 Prezident Slovenskej republiky
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 9 juli 2019 Schriftelijke opmerkingen: 25 augustus 2019
Trefwoorden : interne markt; aardgas; onafhankelijkheid
Onderwerp :
- Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG;
- Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG;
Feiten:
Op 16.10.2017 is het grondwettelijk hof van Slowakije in kennis gesteld van het verzoek van de Slowaakse president om inleiding van een procedure overeenkomstig artikel 125(1)a) van de Slowaakse grondwet. Het verzoek van de president berust op de aanname dat de bestreden bepalingen van de wet tot regeling van netwerken, zoals gewijzigd bij wet 164/2017, een onjuiste omzetting vormen van richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73, zodat zij in strijd zijn met artikel 4(3) VEU en artikel 288 VWEU, en dus ook met artikel 1 van de grondwet. De president heeft twee aantastingen van de onafhankelijkheid van de regulerende instantie aangeduid die door wet 164/2017 zijn veroorzaakt. De eerste aantasting vloeit voort uit de wijziging ten aanzien van het recht om de voorzitter van de regulerende instantie te benoemen en te ontslaan, dat van de rechtstreeks door de burgers verkozen president is overgegaan op de regering. De tweede aantasting bestaat erin dat ministeries die in het kader van de procedure het algemeen belang moeten verdedigen, zijn opgenomen in de groep van entiteiten die partij zijn in de tariefprocedure voor de regulerende instantie.
Overweging:
Een wezenlijke voorwaarde voor de beslissing van het grondwettelijk hof op het verzoek van de president bestaat in de beoordeling van de vraag of richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 juist zijn omgezet bij de wet tot regeling van netwerken, zoals gewijzigd bij wet 164/2017. Voor een adequate beoordeling van die vraag behoeft het grondwettelijk hof een antwoord op de prejudiciële vragen die zijn opgeworpen betreffende de uitlegging van het begrip “onafhankelijkheid” van de regulerende instantie. Aangaande het begrip “onafhankelijkheid” heeft het Hof in zijn rechtspraak reeds geoordeeld dat met betrekking tot overheidsorganen dit begrip met name betekent dat wordt gewaarborgd dat het betrokken orgaan in alle
vrijheid kan handelen, vrij van instructies en druk (C-518/07). Naar aanleiding van de wijziging van de wet tot regeling van netwerken bij wet 164/2017 blijven echter twijfels bestaan of richtlijn 2009/72 juist is omgezet. Die twijfels houden verband met het doel van de richtlijn, namelijk (zoals uit overweging 33 ervan blijkt) zorgen voor een grotere onafhankelijkheid van de regulerende instantie, in het bijzonder ten opzichte van de regering van de lidstaat.
Prejudiciële vragen:
I. Kan artikel 35, lid 4, van richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG, met name in het licht van overweging 33 ervan, aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat in een lidstaat, in het kader van de wijziging van een nationale maatregel ter omzetting van deze richtlijn, de bevoegdheid om de voorzitter van de regulerende instantie te benoemen en te ontslaan wordt ontnomen aan de rechtstreeks door de burgers verkozen president van de republiek en in plaats daarvan wordt toegedeeld aan de regering, waardoor de vóór de omzetting van die richtlijn bestaande wetgevingssituatie opnieuw wordt ingesteld?
II. Kan artikel 35, lid 5, van richtlijn 2009/72/EG [...], met name in het licht van overweging 34 van deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die ter bescherming van het algemeen belang toestaat dat ministeries deelnemen aan de procedure inzake de tariefregeling bij de regulerende instantie?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Commissie/Duitsland C-518/07;
Specifiek beleidsterrein: EZK; JenV