C-379/15, Association France Nature Environnement
Arrest van het Hof van Justitie van 28 juli 2016, C-379/15, Association France Nature Environnement Betrokken departementen IenM, EZ Sleutelwoorden Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2001/42/EG (hierna: SMB richtlijn) – Beoordeling van gevolgen voor milieu van bepaalde plannen – Nationale handeling onverenigbaar met Unierecht – Bevoegdheid nationale rechter om bepaalde gevolgen van deze handeling voorlopig te handhaven –Verplichting het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing Beleidsrelevantie Een nationale rechter mag bij uitzondering en onder voorwaarden gevolgen van een nationale handeling, vastgesteld in strijd met de SMB richtlijn, tijdelijk handhaven vanwege de bescherming van het milieu. De hoogste rechter is verplicht hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof, tenzij er geen twijfel bestaat dat de voorwaarden zijn vervuld en hij dit uitvoerig aan kan tonen. Samenvatting van feiten, redenering en dictum De Franse rechter verklaart een nationaal besluit dat de SMB richtlijn (betreffende milieubeoordeling van plannen en programma’s) niet goed omzet deels nietig. Hij vreest dat dit leidt tot onrechtmatigheid van plannen die op basis van het besluit zijn vastgesteld, waardoor een rechtsvacuüm ontstaat dat ten koste gaat van het milieu. De rechter vraagt het Hof of hij altijd een prejudiciële beslissing moet vragen om te beoordelen of de gevolgen van het nietig verklaarde besluit tijdelijk in stand kunnen blijven. Zo ja, dan vraagt hij of instandhouding van de gevolgen van het besluit gerechtvaardigd worden door een dwingende overweging van milieubescherming. Deze zaak bouwt voort op de zaak Inter-Environnement Wallonie (C-41/11). Hierin heeft het Hof de nationale rechter bij uitzondering toegestaan om gevolgen van een nationale handeling, die is vastgesteld in strijd met de SMB richtlijn, tijdelijk te handhaven vanwege de bescherming van het milieu. Het Hof licht toe dat het hiermee het beginsel van legaliteit en voorrang van Unierecht in overeenstemming heeft gebracht met het dwingende vereiste van milieubescherming uit het VWEU. Waar C-41/11 specifiek de nitraatrichtlijn betrof, breidt het Hof deze mogelijkheid nu uit tot alle maatregelen waarmee uitvoering wordt gegeven aan Unierecht op het gebied van het milieu. De bijzondere mogelijkheid kan alleen worden toegepast als de volgende voorwaarden zijn vervuld: 1) de bestreden nationale bepaling geeft naar behoren uitvoering aan Unierecht op het gebied van milieubescherming 2) een nieuwe nationale bepaling kan de nadelige milieugevolgen niet voorkomen 3) door nietigverklaring van de bepaling ontstaat een nadeliger rechtsvacuüm voor het milieu 4) de periode van handhaving is niet langer dan absoluut noodzakelijk. Alleen het Hof kan beoordelen of aan deze voorwaarden is voldaan, dus de nationale rechter moet hierover prejudiciële vragen stellen aan het Hof. Dit hoeft niet als hij overtuigd is, en uitvoerig kan aantonen, dat over de uitlegging en toepassing van de voorwaarden redelijkerwijs geen enkele twijfel bestaat. Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau Dit arrest is van belang wanneer bij het opstellen van milieuregelgeving de SMB richtlijn blijkt te zijn geschonden. Wanneer dit voor de nationale rechter komt, kan hij bij wijze van uitzondering besluiten de gevolgen tijdelijk in stand te laten in het belang van het milieu. De hoogste rechter is verplicht hiervoor prejudiciële vragen te stellen, tenzij hij uitvoerig aantoont dat over de uitleg en toepassing van de voorwaarden redelijkerwijs geen enkele twijfel bestaat. Voorstel voor behandeling De ICER-H heeft dit fiche vastgesteld en zendt dit fiche en het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisname aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet nodig.