C-383/06 t/m C-385/06, ESF, arrest van 13 maart 2008 en C-158/06, ROM, arrest van 21 juni 2007
Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2008, in de gevoegde zaken C-383/06 tot en met C-385/06, Vereniging Nationaal Overlegorgaan Sociale Werkvoorziening, Gemeente Rotterdam tegen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sociaal Economische Samenwerking West-Brabant, Algemene Directie voor de Arbeidsvoorziening (ESF); en arrest van het Hof van Justitie van 21 juni 2007 in de zaak C-158/06, Stichting ROM-projecten tegen de staatssecretaris van Economische Zaken.
Betrokken departementen JUS, SZW, EZ, VROM, OCW
Sleutelwoorden Structuurfondsen – Artikel 23, lid 1, van verordening (EEG) nr. 4253/88 – Intrekking en terugvordering van communautaire financiële bijstand – Onwetendheid begunstigde - Artikel 249 EG – Bescherming van gewettigd vertrouwen en van rechtszekerheid.
Beleidsrelevantie De onderhavige arresten hebben betrekking op terugvordering van subsidies die zijn verstrekt in het kader van de Europese structuurfondsen waarbij zowel de goede trouw van de subsidieverstrekker als van de subsidieontvanger een rol speelt. In geval van misbruik of nalatigheid door de subsidieontvanger is de betreffende lidstaat verplicht de verleende subsidie terug te vorderen overeenkomstig het nationale recht. Deze terugvorderingsverplichting vloeit volgens het Hof rechtstreeks voort uit verordening 4253/88. De nationale regelgeving voor de verlening en verstrekking van subsidies, met inbegrip van het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, dient conform het gemeenschapsrecht te worden toegepast.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum Aan de verzoeksters in de hoofdgedingen van de zaken C-383/06 t/m C-385/06 is in het kader van Europese structuurfondsen subsidie verleend. De subsidies zijn in een later stadium door de Nederlandse overheid op nihil vastgesteld of ingetrokken, en vervolgens teruggevorderd omdat onregelmatigheden waren geconstateerd. Aan het Hof van Justitie is gevraagd of artikel 23, lid 1, van verordening (EEG) 4253/88, dat de lidstaten (o.m.) de verplichting oplegt om onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen en om door misbruik of nalatigheid verloren middelen te recupereren, bestuursorganen hiertoe ook rechtstreeks de bevoegdheid verleent, zonder grondslag in het nationale recht. Het Hof geeft aan dat het met de verplichting die artikel 23, lid 1, eerste alinea van verordening 4253/88 oplegt, onverenigbaar zou zijn, indien de lidstaat zou kunnen beoordelen of het opportuun is om ten onrechte of op onregelmatige wijze toegekende gemeenschapsgelden terug te vorderen. Artikel 23 schept voor de lidstaten een verplichting om als gevolg van misbruik of nalatigheid verloren gegane middelen terug te vorderen, zonder dat daartoe een bevoegdheidsattributie naar nationaal recht noodzakelijk is.
In de tweede plaats beantwoordt het Hof de vraag of bij de intrekking en terugvordering van de subsidie met toepassing van verordening 4253/88, aan het nationale rechtszekerheids- en vertrouwenbeginsel een verder strekkende betekenis kan toekomen dan aan het communautaire rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel niet expliciet, maar geeft zij de randvoorwaarden aan waaronder het beginsel kan worden toegepast. Het Hof geeft aan dat de nationale rechter deze rechtsregels niet zodanig mag toepassen of uitleggen, dat zij aan de werkzaamheid van het gemeenschapsrecht in de weg zouden staan. Dit betekent dat aan de vertrouwensbescherming zoals die tot uiting komt in de subsidieregels van de Nederlandse Algemene wet bestuursrecht, in de gegeven omstandigheden, volgens het Hof, toepassing moet worden gegeven overeenkomstig het gemeenschapsrecht. Hierbij moet het gedrag van de subsidieontvanger – en verstrekker worden meegewogen. Tenslotte overweegt het Hof dat het niet relevant is of de subsidieontvanger een publiekrechtelijke rechtspersoon is. Het is tevens niet van belang of de op onregelmatige wijze verleende subsidies aan de Gemeenschap zijn terugbetaald.
In zaak C-158/06, Stichting ROM-projecten, was de communautaire subsidiebeschikking uitsluitend tot de lidstaat gericht. De subsidie-eindontvanger was niet nader geïnformeerd over en dus onbekend met de voorwaarden van de communautaire subsidiebeschikking. Ook hier speelde de vraag of kon worden teruggevorderd. Het Hof heeft in dit arrest benadrukt dat het rechtszekerheidsbeginsel deel uitmaakt van het gemeenschapsrecht. Het Hof benadrukt in het bijzonder dat rechtszekerheid een dwingend belang is indien een regeling financiële consequenties kan hebben. Indien het nationale recht naast het wettigheidsbeginsel rekening houdt met dit communautaire rechtszekerheidsbeginsel, kan dan ook geen strijdigheid met het gemeenschapsrecht worden aangenomen.
Eerste inventarisatie van mogelijke effecten Uit het bovenstaande volgt dat lidstaten op grond van het Europees recht de verplichting hebben Europese subsidies terug te vorderen in geval van misbruik of nalatigheid van de subsidieontvanger. Deze verplichting vloeit volgens het Hof rechtstreeks voort uit verordening 4253/88. Een bevoegdheidsattributie naar nationaal recht is niet noodzakelijk. Het Hof maakt geen duidelijk onderscheid tussen de verplichting voor lidstaten om de op onregelmatige wijze verkregen subsidie terug te vorderen en de bevoegdheid van bestuursorganen daartoe. Uit het arrest van de zaken C-383/06 e.v. volgt mogelijk dat in gevallen waarin lidstaten feitelijk geen enkele beoordelings- en beslissingsbevoegdheid meer hebben bij de uitvoering van een verplichting uit een verordening, aan de verplichting uit deze verordening rechtstreeks een bevoegdheid kan worden ontleend. Uit toekomstige jurisprudentie zal moeten blijken of en op welke wijze deze lijn zal worden voortgezet. Omdat voor de uitvoering van de verplichting uit de verordening de desbetreffende artikelen van de Awb, de artikelen 4:46, 4:49 en 4:57 Awb, gemeenschapsrechtconform kunnen worden toegepast, is aanpassing van de Awb niet noodzakelijk. De vertrouwensbescherming zoals die tot uiting komt in de subsidieregels van de Nederlandse Algemene wet bestuursrecht zal in de gegeven omstandigheden moeten worden toegepast conform het gemeenschapsrecht, zij het dat Hof hier tot nu toe geen inhoudelijk criterium voor heeft gegeven . Voorts is duidelijk dat de eindbegunstigde van financiële steun van de Gemeenschap in staat moet zijn zijn rechten en verplichtingen ondubbelzinnig te kennen door publicatie van de verleningsbeschikking.
Voorstel voor behandeling De ICER zendt het arrest en het bijbehorende fiche aan de ministers van Justitie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Economische Zaken, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De ICER verzoekt de minister van Justitie het arrest en het bijbehorende fiche door te geleiden aan de Raad voor de Rechtspraak.