C-388/18 B

Contentverzamelaar

C-388/18 B

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    31 juli 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    17 september 2018

Trefwoorden: omzetbelastingaangifte; fiscaal; btw

Onderwerp:
-           Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Feiten:

Verzoeker heeft op de markt voor gebruikte auto’s belastbare handelingen verricht die op grond van de wet op de omzetbelasting aan de winstmargeregeling waren onderworpen. De maatstaf van heffing voor de respectieve omzetbedragen heeft verzoeker in zijn omzetbelastingaangiften van 10.02.2010 (voor 2009) en 02.03.2011 (voor 2010) op basis van de winstmarge vastgesteld. Hij heeft daarbij aangenomen dat hij een kleine ondernemer was. Dit was volgens de voor het jaar 2009 geldende richtsnoeren juist. Bij brief van 16.06.2009 heeft het federaal ministerie van Financiën echter bepaald dat vanaf het jaar 2010 in deze gevallen de ontvangen betalingen tot uitgangspunt moet worden genomen om de totale omzet vast te kunnen stellen. Hiermee strookt afdeling 19.3, lid 1, vijfde volzin van de Umsatzsteuer-Anwendungserlas (beleidsregels) van 1 oktober 2010 waarin voor de toepassing van de regeling voor kleine ondernemers wordt bepaald dat in gevallen waarin de winstmargeregeling van toepassing is, de totale omzet wordt vastgesteld op basis van de ontvangen betalingen en niet op basis van de som van de winstmarges. Verweerder (de belastingdienst) heeft deze beleidsregels gevolgd en heeft geweigerd de regeling voor kleine ondernemers voor het jaar 2010 toe te passen. Volgens hem had verzoekers totale omzet over 2009 op basis van de ontvangen betalingen de limiet van €17.500,- die geldt voor kleine ondernemers overschreden. In beroep oordeelde de belastingrechter in eerste aanleg dat bij  de winstmargeregeling het bedrag aan ontvangen betalingen dat de winstmarges overschrijdt, niet in aanmerking kan worden genomen voor het vaststellen van de totale omzet. Dit is niet in overeenstemming met artikel 288, eerste volzin, punt 1, van richtlijn 2006/112, waarop verzoeker zich rechtstreeks kan beroepen. Volgens deze Unierechtelijke bepaling wordt de omzet die als maatstaf dient voor de toepassing van de regeling voor kleine ondernemingen, gevormd door het bedrag van de goederenleveringen en de diensten, voor zover deze belast zijn. Aangezien bij de winstmargeregeling volgens artikel 315 van richtlijn 2006/112 uitsluitend de winstmarge wordt belast, kan alleen deze in aanmerking worden genomen voor de berekening van de omzetlimiet.

Overweging:

Bij de verwijzende rechter bestaan er twijfels over de juiste uitlegging van artikel 288, eerste volzin, punt 1, van richtlijn 2006/112. Het antwoord van het Hof op de prejudiciële vraag is van wezenlijk belang voor de uitkomst van het onderhavige geding.

Prejudiciële vragen:

Dient artikel 288, eerste volzin, punt 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (richtlijn 2006/112/EG) in gevallen waarin de winstmargeregeling van de artikelen 311 e.v. van die richtlijn wordt toegepast, aldus te worden uitgelegd dat voor de vaststelling van de omzet die op grond van die bepaling als maatstaf dient bij de levering van goederen als bedoeld in artikel 314 van richtlijn 2006/112/EG, moet worden uitgegaan van het verschil tussen de gevraagde verkoopprijs en de aankoopprijs (winstmarge)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-97/09

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten