C-390/99, Canal Satélite Digital SL, arrest van22 januari 2002

Contentverzamelaar

C-390/99, Canal Satélite Digital SL, arrest van22 januari 2002

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van 22 januari 2002, zaak C-390/99, Canal Satélite Digital SL tegen Administración del Estado in tegenwoordigheid van Distribuidora de Televisión Digital SA (DTS).

Betrokken departementen
Alle departementen

Sleutelwoorden
Artikelen 28 EG en 49 EG (vrij verkeer van goederen, vrij verkeer van diensten) - Richtlijn 95/47/EG inzake het gebruik van normen voor het uitzenden van televisiesignalen - Nationale wetgeving houdende verplichting voor exploitanten van diensten inzake voorwaardelijke toegang voor televisie om zich in te schrijven in een hiervoor gecreëerd register, met opgave van de kenmerken van door hen gebruikte technische middelen waarvoor vervolgens een administratieve goedkeuring moet worden verkregen - Richtlijn 83/189/EEG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften - Begrip "technisch voorschrift".

Beleidsrelevantie
Het arrest heeft gevolgen voor wetgeving waarbij voorafgaande goedkeuring (al dan niet door middel van registratie) vereist wordt voor de verhandeling van goederen en de levering van diensten aangezien een dergelijke goedkeuring een beperking vormt van het vrije verkeer. In meer algemene zin is dit arrest van belang doordat het Hof aangeeft met welke overwegingen een nationale rechter rekening moet houden bij de beoordeling of beperkingen van het vrij verkeer van goederen of vrije dienstverlening gerechtvaardigd kunnen worden door een reden van het algemeen belang. In het bijzonder geeft het Hof aan dat een procedure van voorafgaande goedkeuring alleen nodig is als een controle achteraf onvoldoende zou zijn om werkelijk efficiënt te kunnen zijn en het nagestreefde doel te kunnen bereiken. Tenslotte geeft het Hof aan dat het afhankelijk stellen van een inschrijving van een onderneming aan een voorafgaande goedkeuring van de, door die onderneming, op de markt te brengen, producten, een technisch voorschrift is.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Canal Satélite Digital (hierna te noemen "CSD") biedt diensten aan inzake de voorwaardelijke toegang tot de digitale uitzending van televisiesignalen per satelliet en de ontvangst van televisieprogramma's. De uitzending van deze televisiesignalen wordt mogelijk gemaakt door de aankoop van speciale decoders of op grond van een gebruiksrecht voor dergelijke toestellen. CSD biedt in Spanje dergelijke decoders aan die wettig in België en het Verenigd Koninkrijk zijn geproduceerd. Ingevolge de toepasselijke Spaanse regelgeving moeten exploitanten van diensten inzake voorwaardelijke diensten niet alleen zichzelf, maar ook de door hen aangeboden toestellen laten registreren. De inschrijving vereist een voorafgaande beoordeling of technisch rapport waarin wordt vastgesteld dat voldaan wordt aan bepaalde technische vereisten. Pas na het volgen van de registratieprocedure en na verkrijging van de desbetreffende goedkeuring mogen de exploitanten de decoders in de handel brengen, verspreiden, verkopen of verhuren. CSD stelt administratiefrechtelijk beroep in tot nietigverklaring van de Spaanse regelgeving stellende o.a. dat deze in strijd is met het gemeenschapsrecht.

Het Hof oordeelt dat de verplichting voor een onderneming die toestellen, apparatuur, decoders of systemen voor digitale uitzending en ontvangst van televisiesignalen per satelliet op de markt wil brengen, om zich als exploitant van diensten inzake voorwaardelijke toegang in een register in te laten schrijven en daarin de producten aan te geven die zij op de markt wil brengen, in beginsel het vrije verkeer van goederen en de vrijheid van dienstverrichting (resp. artikel 28 en 49 EG) beperkt. Vervolgens onderzoekt het Hof of deze beperking kan worden gerechtvaardigd. Omdat bij telecommunicatie niet altijd even duidelijk is of het aspect van het vrij verkeer van goederen, dan wel het aspect van de vrijheid van dienstverrichting de overhand heeft, wordt met betrekking tot de rechtvaardiging van de beperkingen van artikel 28 en artikel 49 EG, beide artikelen tegelijkertijd onderzocht. Het Hof geeft aan dat het informeren en het beschermen van de consumenten als gebruikers van producten of ontvangers van dienstverrichtingen, geldige redenen van algemeen belang zijn die in beginsel een rechtvaardigingsgrond vormen voor beperkingen van de door het Verdrag gewaarborgde vrijheden. Daarbij moet wel het evenredigheidsbeginsel geëerbiedigd worden. De nationale rechter dient hierbij rekening te houden met de volgende overwegingen:

  1. Een stelsel van voorafgaande goedkeuring kan alleen gerechtvaardigd zijn indien het gebaseerd is op objectieve criteria, die niet discriminatoir zijn en die vooraf bekend zijn.
  2. Een door een lidstaat ingevoerde maatregel die eigenlijk slechts een herhaling is van de controles die reeds in het kader van andere procedures in dezelfde of in een andere lidstaat worden verricht, kan niet worden beschouwd als noodzakelijk voor het bereiken van het nagestreefde doel.
  3. Een procedure van voorafgaande goedkeuring is enkel nodig indien een controle a posteriori moet worden geacht te laat te komen om werkelijk efficiënt te kunnen zijn en het nagestreefde doel te kunnen bereiken.
  4. Een procedure van voorafgaande goedkeuring is niet in overeenstemming met de fundamentele beginselen van vrij verkeer van goederen en vrijheid van dienstverrichting indien zij de betrokken marktdeelnemers vanwege haar duur en de onevenredige kosten die zij met zich mee brengt, van de voortzetting van hun project kan doen afzien.

Tenslotte gaat het Hof in op de vraag of de inschrijving en de daarmee verbonden voorafgaande goedkeuring een technisch voorschrift vormen. Voor wat betreft de inschrijving verwijst het Hof naar zijn eerdere rechtspraak (arresten van 30 april 1996, CIA Security International, C-194/94, Jur. Blz. I-2201, punt 25, en 8 maart 2001, Van der Burg, C-278/99, Jur. blz. I-2015, punt 2): nationale voorschriften die enkel voorwaarden bevatten voor de vestiging van ondernemingen (zoals voorschriften die de uitoefening van een beroepsactiviteit aan een voorafgaande goedkeuring onderwerpen), zijn geen technische voorschriften in de zin van artikel 1, punt 9, van richtlijn 83/189. Technische voorschriften zijn specificaties ter omschrijving van de kenmerken van de producten, en geen specificaties met betrekking tot de marktdeelnemers.

Een nationale bepaling wordt wél als een technisch voorschrift in de zin van artikel 1, punt 9, van de notificatierichtlijn 83/189 gezien, wanneer zij de betrokken ondernemingen vooraf verplicht een goedkeuring voor hun apparatuur aan te vragen. Derhalve concludeert het Hof dat, in casu, de regeling waarbij exploitanten van diensten inzake voorwaardelijke toegang verplicht zijn om toestellen, apparatuur, decoders die zij op de markt willen brengen, in een register te laten inschrijven en voor deze producten een voorafgaande goedkeuring te verkrijgen voordat zij in de handel kunnen worden gebracht, een technisch voorschrift is in de zin van richtlijn 83/189.

Korte analyse
Het Hof komt vrij snel tot de conclusie dat er sprake is van een beperking van het vrij verkeer van goederen en vrijheid van dienstverlening (punt 29). Omdat de eis zoals die gesteld wordt in de Spaanse regelgeving, tot gevolg heeft dat de betrokken producten aangepast moeten worden is er geen sprake van verkoopmodaliteiten in de zin van de "Keck jurisprudentie" (arrest van 24 november 1993, Keck en Mithouard, C-267/91 en C-268/91, Jur. Blz. I-6097, punt 16).

Het arrest van het Hof is van belang omdat het Hof duidelijk aangeeft met welke (vier) aspecten een nationale rechter rekening moet houden bij de beoordeling of een voorafgaande administratieve goedkeuring die het vrij verkeer kan beperken maar gerechtvaardigd is om redenen van algemeen belang, het evenredigheidsbeginsel eerbiedigt. Ten eerste kan een stelsel van voorafgaande goedkeuring alleen gerechtvaardigd zijn als de objectieve criteria niet-discriminatoir zijn en vooraf bekend zijn, dit om grenzen te stellen aan de beoordelingsvrijheid van de nationale autoriteiten ter voorkoming van willekeur (verwezen wordt naar het arrest van 20 februari 2001, C-205/99, Analir e.a. Jur. Blz. I-1271, punt 38). Ten tweede kan een tweede controle die slechts een herhaling is van andere procedures niet worden beschouwd als noodzakelijk voor het bereiken van het nagestreefde doel: in beginsel moeten producten die in en lidstaat wettig in de handel zijn gebracht in elke andere lidstaat in de handel kunnen worden gebracht, zonder bijkomende controles (verwezen wordt naar arresten van 20 februari 1979, Rewe-Zentral, Cassis de Dijon, 120/78, Jur. blz. 649, punt 14, en van 5 april 2001, Bellamy en English Shop Wholesale, C-123/00, Jur. blz. I-2795, punt 18). Bij vrijheid van dienstverrichting mag een dienstverrichter onderworpen zijn aan beperkingen ter bescherming van het algemeen belang, maar niet als dit belang al wordt beschermd in de lidstaat waar hij gevestigd is (arrest van 17 december 1981, Webb, 279/80, Jur. blz. 3305, punt 17, en arrest van 23 november 1999, Arblade e.a., C-369/96 en C-376/96, Jur. blz. I-8453, punt 34). Ten derde is een procedure van voorafgaande goedkeuring alleen nodig wanneer een controle achteraf onvoldoende zou zijn om werkelijk efficiënt te kunnen zijn en het nagestreefde doel te bereiken. Daarbij dient enerzijds rekening te worden gehouden met de mogelijkheid om de gebreken van de betrokken producten en diensten vast te stellen vanaf het ogenblik waarop de controle van de verklaringen van de exploitanten van diensten inzake voorwaardelijke toegang wordt verricht, en anderzijds met de risico's en gevaren die zouden ontstaan indien de gebreken slechts werden vastgesteld nadat de genoemde producten op de markt zijn gebracht of nadat de betrokken diensten zijn verricht ten behoeve van de ontvangers ervan. Ten vierde mag een stelsel van voorafgaande goedkeuring de marktdeelnemers niet van de voortzetting van hun project doen afzien door de tijdsduur van de procedure, de ermee gemoeide kosten of de onduidelijkheid van de te vervullen voorwaarden (verwezen wordt naar het arrest van 3 oktober 2000, Corsten, C-58/98, Jur. blz. I-7919, punten 47 en 48).

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk
Voor de huidige en aanstaande telecommunicatieregelgeving heeft dit arrest geen gevolgen. In de Nederlandse wet- en regelgeving die ter implementatie van richtlijn 95/47/EG (inzake het gebruik van normen voor het uitzenden van televisiesignalen) tot stand is gekomen (te weten de Telecommunicatiewet), dan wel nog tot stand zal komen (de bijbehorende ministeriële regeling), is niet voorzien in opname in een register van op de markt te brengen toestellen, apparaten of decoders en de verrichting van de daarbij behorende diensten, waarbij een systeem van voorafgaande goedkeuring wordt gehanteerd. Ook andere systemen van voorafgaande goedkeuring dan registratie komen in de betreffende regelgeving niet voor.

Op grond van hoofdstuk 2 van de Telecommunicatiewet is voor (o.a., voor zover hier relevant) het aanbieden van een openbaar telecommunicatienetwerk, een omroepnetwerk, een openbare telecommunicatiedienst of een systeem voor voorwaardelijke toegang wel een registratie door de OPTA vereist. De OPTA mag slechts die gegevens verzamelen die nodig zijn voor een goede uitvoering van de Telecommunicatiewet (waaronder in ieder geval vallen de gegevens die van belang zijn voor de veiligheid van de staat, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de voorbereiding op buitengewone omstandigheden). De achterliggende gedachte voor deze registratieplicht is dat daar waar vergunningen niet zijn vereist, niettemin de bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen moeten kunnen worden gehandhaafd. Daartoe is noodzakelijk dat de aanbieders van die netwerken en diensten bekend zijn. Registratie is derhalve geen voorwaarde voor het verwerven van de rechten die voor bepaalde aanbieders uit de wet voortvloeien. Registratie kan alleen worden geweigerd indien de gevraagde registratie geen betrekking heeft op (o.a., voor zover hier relevant) het aanbieden van een openbaar telecommunicatienetwerk, een omroepnetwerk, een openbare telecommunicatiedienst of een systeem voor voorwaardelijke toegang, of indien de gevraagde gegevens niet, onvolledig of onjuist zijn verstrekt. Een registratie op grond van hoofdstuk 2 van de Telecommunicatiewet bevat dus geen systeem van voorafgaande goedkeuring.

Ook elders in de Telecommunicatiewetgeving komen geen systemen van voorafgaande goedkeuring voor waarop het arrest betrekking heeft, waardoor het arrest geen gevolgen heeft voor de Telecommunicatiewetgeving.

Gezien het oordeel van het Hof dat een regeling waarbij exploitanten van voorwaardelijke diensten hun producten verplicht in een register moeten laten inschrijven en een voorafgaande goedkeuring nodig is zodat deze producten in de handel kunnen worden gebracht, een technisch voorschrift is in de zin van richtlijn 83/189, heeft het arrest wel een bredere relevantie: het arrest heeft gevolgen voor wetgeving waarbij voorwaardelijke goedkeuring (al dan niet door middel van registratie) van apparatuur vereist wordt. Daarbij dient in het bijzonder te worden gelet op de overweging van het Hof dat een procedure van voorafgaande goedkeuring alleen nodig geacht kan zijn als een controle achteraf onvoldoende zou zijn om werkelijk efficiënt te kunnen zijn en het nagestreefde doel te kunnen bereiken. Ook bij de totstandkoming van toekomstige Nederlandse regelgeving zal met dit arrest rekening gehouden moeten worden.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het arrest en dit fiche ter kennisneming aan alle Ministers.