C-391/97, F. Gschwind, arrest van 14 september 1999

Contentverzamelaar

C-391/97, F. Gschwind, arrest van 14 september 1999

Datum arrest, zaaknummer, partijen
HvJEG 14 september 1999, zaak C-391/97, F. Gschwind tegen Finanzamt Aachen-Aussenstadt

Betrokken departementen
FIN, BZ

Sleutelwoorden
Gelijke behandeling ingezetenen en niet-ingezetenen - Artikel 48 EG-Verdrag (thans: artikel 39 EG)

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Gschwind (met Nederlandse nationaliteit) woont in Nederland en werkt in loondienst in Aken (Duitsland). Zijn echtgenote werkt in Nederland in loondienst. De inkomsten uit dienstbetrekking van Gschwind bedroegen 74.000 DM per jaar, hetgeen neerkwam op ongeveer 58% van het gezinsinkomen. In Duitsland geldt het zgn. splittingtarief. Dit houdt in dat de inkomens van de echtgenoten bij elkaar worden geteld en dat vervolgens wordt berekend hoeveel belasting is verschuldigd bij de helft van dat inkomen. Vervolgens wordt de totale belasting op het dubbele daarvan vastgesteld. Dit stelsel matigt de progressie in het belastingtarief, in het bijzonder in situaties dat de ene echtgenoot geen of een laag inkomen heeft.

Met ingang van 1995 is het splittingstelsel ook toegankelijk voor buitenlands belastingplichtigen. Deze wijziging is een gevolg van het Schumacker-arrest (C-279/93). Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • de belastingplichtige en zijn/haar echtgenoot zijn onderdaan van een Lid-Staat van de EG of van een staat van de EER;
  • de totale inkomsten van de echtgenoten moeten voor ten minste 90% aan de Duitse inkomstenbelasting zijn onderworpen; of,
  • hun niet aan de Duitse inkomstenbelasting onderworpen inkomsten in het kalenderjaar bedragen niet meer dan 24.000 DM.

Indien aan deze voorwaarden is voldaan, beschouwt Duitsland de echtgenoten als onbeperkt belastingplichtig. In die hoedanigheid genieten zij alle belastingvoordelen die aan ingezetenen worden toegekend op grond van hun persoonlijke en gezinssituatie.

De verwijzende rechter vraagt of het in overeenstemming met artikel 48 EG-Verdrag is, dat ingezeten echtparen het voordeel van het splittingtarief zonder meer wordt verleend, terwijl bij niet-ingezeten echtparen als voorwaarde wordt gesteld dat het gezamenlijke inkomen van de echtgenoten ten minste voor 90% aan Duitse inkomstenbelasting is onderworpen, of dat de niet aan de Duitse inkomstenbelasting onderworpen inkomsten niet meer dan 24.000 DM hebben bedragen.

Het Hof gaat uitgebreid in op de verschillende met artikel 48 EG-Verdrag van belang zijnde aspecten. Het Hof begint met de gebruikelijke omschrijving wanneer er sprake is van discriminatie, nl. wanneer verschillende regels worden toegepast op vergelijkbare situaties of wanneer dezelfde regel wordt toegepast op verschillende situaties. Vervolgens oordeelt het Hof dat de situatie van ingezetenen en die van niet-ingezetenen in het algemeen niet vergelijkbaar is, omdat de niet-ingezetene meestal slechts een deel van zijn totale inkomen verwerft in de werkstaat en het zwaartepunt ligt in de woonstaat. De persoonlijke draagkracht, die gevormd wordt door de totale inkomsten en de persoonlijke en gezinssituatie, kan het gemakkelijkst worden beoordeeld op de plaats waar het centrum van de persoonlijke en vermogensrechtelijke belangen ligt, doorgaans de woonstaat (vgl. Schumacker). Dit is ook overeenkomstig het OESO-modelverdrag.

Van discriminatie kan dan ook enkel sprake zijn, indien - ondanks de verschillende woonplaatsen - ingezetenen en niet-ingezetenen zich, gelet op doel en de inhoud van de betrokken nationale bepalingen, in een vergelijkbare situatie bevinden. Dit is het geval indien in de woonstaat geen inkomsten van betekenis worden genoten en het grootste deel van het inkomen wordt verworven in de werkstaat. In die omstandigheden kan de woonstaat geen rekening houden met de persoonlijke en de gezinssituatie.

De situatie van Gschwind verschilt duidelijk van die van Schumacker, omdat bij Schumacker diens inkomsten nagenoeg het gehele gezinsinkomen omvatte en in de woonstaat noch door hem noch door zijn echtgenote inkomsten van betekenis werden genoten.

De Duitse wetgeving houdt door de vaststelling van een procentuele of een absolute grens voor het inkomen dat uit Duitsland wordt genoten, juist rekening met de mogelijkheid dat de woonstaat op basis van een toereikende belastinggrondslag de persoonlijke en gezinssituatie in aanmerking kan nemen. Nu in casu ongeveer 42% van het wereldinkomen van het gezin in de woonstaat wordt verkregen, kan de woonstaat overeenkomstig de modaliteiten van zijn wettelijke regeling rekening houden met de persoonlijke of gezinssituatie aangezien de belastinggrondslag toereikend is om zulks mogelijk te maken.

Het argument van de Commissie dat slechts naar de inkomsten van de niet-ingezeten belastingplichtige zou moeten worden gekeken en niet naar het gezinsinkomen, wordt door het Hof afgedaan met de opmerking dat bij een regeling voor de vaststelling van het belastingtarief als de splittingregeling uiteraard rekening wordt gehouden met de inkomsten van ieder van de echtgenoten.

Het Hof is van oordeel dat artikel 48, lid 2, EG-Verdrag (thans artikel 39, lid 2, EG) niet in de weg staat aan de toepassing van een regeling van een lidstaat die aan ingezeten echtparen een belastingvoordeel verleent, zoals de splittingregeling, doch voor de toekenning van datzelfde voordeel aan niet-ingezeten echtparen als voorwaarde stelt dat ten minste 90% van hun wereldinkomen in die lidstaat aan belasting is onderworpen, of, indien dat percentage niet wordt bereikt, dat hun buitenlandse inkomsten die in die staat niet aan belasting zijn onderworpen, een bepaalde grens niet overschrijden, waardoor het mogelijk blijft om in de woonstaat met hun persoonlijke en gezinssituatie rekening te houden.

Korte analyse
Het arrest is in feite een vervolg op het arrest-Schumacker. Het Hof herhaalt reeds eerder uitgesproken overwegingen dat in het algemeen binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen niet in een gelijke situatie verkeren en dat het in beginsel aan de woonstaat is om rekening te houden met de persoonlijke en de gezinssituatie. Dit is slechts anders ingeval de persoon in de woonstaat geringe inkomsten heeft - als gevolg waarvan in de woonstaat met die persoonlijke en gezinssituatie onvoldoende rekening kan worden gehouden - en het inkomen geheel of nagenoeg geheel in de werkstaat wordt genoten. Voor de bepaling of daarvan sprake is, dient bij de toepassing van een regeling als de splittingregeling gekeken te worden naar het gezinsinkomen en niet naar het individuele inkomen van degene die inkomen uit arbeid in de werkstaat geniet. In zoverre kan het arrest als een nadere verduidelijking van het Schumacker-arrest worden gezien. Dit wil overigens niet zeggen dat altijd naar het gezamenlijke inkomen zou moeten worden gekeken. Het Hof beantwoordt deze vraag immers in relatie tot de splittingregeling.

Voorts kan uit het arrest worden afgeleid dat het niet van belang is of de woonstaat daadwerkelijk rekening houdt met de persoonlijke en gezinssituatie. Voldoende is dat de woonstaat dat zou kunnen doen. Dit ligt ook voor de hand, omdat anders de heffing in de werkstaat afhankelijk zou zijn van het heffingssysteem in de woonstaat.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Het arrest biedt - na het Schumacker-arrest - op zichzelf weinig nieuwe gezichtspunten. De huidige 90%-regeling lijkt nog steeds niet in overeenstemming met het EG-recht, omdat slechts bepaalde persoonlijke aftrekposten worden toegestaan. De 90%-regeling wordt overigens geδvalueerd. Vooruitlopend daarop is bij afzonderlijke besluiten reeds goedgekeurd dat degenen die recht hebben op toepassing van de 90%-regeling eveneens recht hebben op aftrek van renten als persoonlijke verplichtingen (Besluit van 15 juni 1999, nr. DB99/1799M) alsmede op aftrek van lijfrentepremies (Besluit van 17 mei 1999, nr. DB99/1435M).

Wat betreft het wetsvoorstel Wet inkomstenbelasting 2001 kan het volgende worden opgemerkt. Aldaar (artikel 2.2.3 Wet IB?01) is voor buitenlands belastingplichtigen een keuzerecht opgenomen om te worden behandeld als binnenlands belastingplichtige. Een dergelijk keuzerecht ligt ook besloten in het in het bovenstaand arrest ter discussie staande Duitse systeem. Dat systeem lijkt derhalve niet strijdig met het EG-recht.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en het arrest naar de Minister van Financiδn met het verzoek te onderzoeken in hoeverre het arrest tot aanpassing van de Nederlandse regelgeving noopt, en de ICER te rapporteren over de conclusies die de Minister van Financiδn aan zijn bevindingen verbindt.