C-392/04 en C-422/04, Arcor, arrest van 19 september 2006

Contentverzamelaar

C-392/04 en C-422/04, Arcor, arrest van 19 september 2006

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 19 september 2006, in de gevoegde zaken C-392/04 en C-422/04, i-21 Germany GmbH en Arcor AG & Co. KG (voorheen ISIS Multimedia Net) tegen Bondsrepubliek Duitsland.

Betrokken departementen

JUS, BZ en EZ

Sleutelwoorden

Artikel 10 EG – Voorrang van gemeenschapsrecht – Rechtszekerheid – Definitief geworden beschikking van bestuursorgaan

Beleidsrelevantie

Een bestuursorgaan is in beginsel niet verplicht een onherroepelijk geworden besluit dat in strijd is met het gemeenschapsrecht te heroverwegen, als de belanghebbende de nationale bezwaar- en beroepsmogelijkheden niet heeft benut. Indien het nationale recht een bestuursorgaan echter de bevoegdheid geeft een onherroepelijk geworden besluit te heroverwegen, moet het bestuursorgaan die bevoegdheid op dezelfde wijze gebruiken bij de toepassing van het gemeenschapsrecht. De gangbare Nederlandse praktijk kan worden gehandhaafd.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

De Duitse toezichthouder op de telecommunicatiemarkt heeft aan twee bedrijven, i-21 en Arcor, heffingen opgelegd ter zake van een individuele telecommunicatievergunning. De bedrijven hebben hiertegen geen beroep ingesteld, maar hebben de heffingen betaald. Later blijkt, vanwege beroepen van andere bedrijven, dat de heffingen onrechtmatig zijn. Arcor en i-21 vragen de door hen betaalde heffingen terug, maar de Duitse toezichthouder weigert dit. Onder het Duitse recht kan de bevoegde administratieve instantie een onrechtmatige bestuurshandeling geheel of ten dele, voor de toekomst of met terugwerkende kracht, intrekken. Dit is ook mogelijk indien het besluit al definitief is geworden. De bevoegde administratieve instantie is hiertoe verplicht indien de handhaving ervan ‘absoluut onaanvaardbaar is’. In overige gevallen gaat het om een discretionaire bevoegdheid.

In het arrest Kühne & Heitz is geoordeeld dat een bestuursorgaan onder bepaalde voorwaarden verplicht is om een besluit dat in strijd is met het gemeenschapsrecht te heroverwegen, ook al is dat besluit naar nationaal recht onherroepelijk. Eén van deze voorwaarden is dat de bestuurshandeling definitief is geworden ten gevolge van een vonnis dat niet vatbaar is voor hoger beroep. Nu Arcor en i-21 geen beroep hebben ingesteld, is het arrest Kühne & Heitz niet relevant om te bepalen of in deze zaak een bestuursorgaan verplicht is om een definitief geworden besluit opnieuw te onderzoeken. Vervolgens bekijkt het Hof of Duitsland naar nationaal recht verplicht was om de bestuurshandeling in te trekken, waarbij het nationale procedurevoorschrift wordt getoetst aan het doeltreffendheids- en gelijkheidsbeginsel. Het Hof overweegt dat de uitleg die is gegeven aan de Duitse regeling, waarbij een situatie waarin wel en geen beroep tegen een aanslag is ingesteld niet als gelijk wordt beoordeeld, geen inbreuk maakt op het gelijkwaardigheidsbeginsel, nu de Duitse regeling daarmee geen onderscheid maakt tussen een gemeenschapsrechtelijk en een nationaalrechtelijk geschil. Verder is de nationale rechter op grond van dit beginsel verplicht om te beoordelen of een duidelijk met het gemeenschapsrecht strijdige regeling kennelijk onrechtmatig is in de zin van het betrokken nationale recht en zo ja, daaraan de consequenties te verbinden die het nationale recht biedt.

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten

Het Hof bevestigt dat de uitspraak in Kühne en Heitz moet worden beschouwd als een uitzondering. Zo is een bestuursorgaan in beginsel niet verplicht een onherroepelijk geworden besluit dat in strijd is met het gemeenschapsrecht te heroverwegen, als de belanghebbende de nationale bezwaar- en beroepsmogelijkheden niet heeft benut. Indien het nationale recht een bestuursorgaan echter de bevoegdheid geeft een onherroepelijk besluit te heroverwegen, moet het bestuursorgaan die bevoegdheid op dezelfde wijze gebruiken bij de toepassing van het gemeenschapsrecht. De gangbare Nederlandse praktijk kan worden gehandhaafd.

Voorstel voor behandeling

De ICER zendt het fiche en het arrest ter kennisneming aan alle Ministers en adviseert de Ministers om dit fiche en het arrest ter kennis te brengen aan alle onder hen ressorterende bestuursorganen. De ICER verzoekt de Minister van Justitie om het fiche en het arrest door te zenden naar de Raad van de Rechtspraak en de Minister van BZK om deze onder de aandacht te brengen van het IPO en de VNG. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.