C-393/04 en C-41/05, Air Liquide, arrest van 15 juni 2006

Contentverzamelaar

C-393/04 en C-41/05, Air Liquide, arrest van 15 juni 2006

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 15 juni 2006, in de gevoegde zaken C‑393/04 en C‑41/05, Air Liquide/Ville de Seraing en Province de Liège

Betrokken departementen
EZ, FIN

Sleutelwoorden
Staatssteun – Begrip – Werking van artikel 88, lid 3, EG – Heffingen van gelijke werking

Beleidsrelevantie
De eventuele onrechtmatigheid van een belastingvrijstelling ten aanzien van het gemeenschapsrecht inzake staatssteun, kan in beginsel de rechtmatigheid van de heffing zelf niet aantasten. De ondernemingen die deze heffing verschuldigd zijn, kunnen zich voor de nationale rechterlijke instanties niet op de onrechtmatigheid van de vrijstelling beroepen om zich aan de betaling van deze heffing te onttrekken of om de terugbetaling ervan te verkrijgen.

Indien de heffing en de vrijstelling echter integrerend deel uitmaken van een steunmaatregel, kan de rechtmatigheid van de heffing wel aangetast worden (arrest van 13 januari 2005, C-174/02, Streekgewest, Jurispr. blz. I-85).

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Air Liquide is een internationale groep die is gespecialiseerd in de productie en het vervoer van industriële en medische gassen en eveneens aanverwante diensten aanbiedt. Voor de voeding van haar netwerk van leidingen exploiteert Air Liquide een fabriek voor de productie van industriegas op het grondgebied van de stad Seraing in de provincie Luik. Zij maakt daarbij gebruik van zogenaamde ‘drijfkracht’. De lokale overheden van Seraing en Luik hebben in 1999 een reglement tot invoering van een heffing op drijfkracht ingevoerd. Tegen de aan Air Liquide opgelegde heffing wordt bezwaar aangetekend. Air Liquide meent dat de heffing op drijfkracht discriminerend is, met name vanwege de belastingvrijstelling ten gunste van de vennootschappen die zich bezighouden met het vervoer van aardgas. Air Liquide betoogt dat de vrijstelling voor aardgas op willekeur berust en onverenigbaar is met het EG-Verdrag.

Het Hof herinnert er allereerst aan dat een maatregel waarbij de overheid aan bepaalde ondernemingen een belastingvrijstelling verleent die, hoewel in dat kader geen staatsmiddelen worden overgedragen, de financiële situatie van de begunstigden verbetert ten opzichte van de andere belastingplichtigen, als een steunmaatregel van de staat in de zin van artikel 87, lid 1, EG kan worden aangemerkt. Het oordeel hierover wordt aan de verwijzende rechters overgelaten. Het Hof heeft eveneens reeds geoordeeld dat ondernemingen die een heffing verschuldigd zijn, zich niet aan de betaling daarvan kunnen onttrekken met het argument, dat de door andere ondernemingen genoten vrijstelling staatssteun vormt. Hieruit volgt dat, zelfs al zou de belastingvrijstelling een steunmaatregel in de zin van artikel 87 EG zijn, de eventuele onrechtmatigheid van deze steun de rechtmatigheid van de heffing zelf niet kan aantasten. De in artikel 88, lid 3, derde volzin, EG neergelegde verplichting heeft immers tot doel, ervoor te zorgen dat steun niet wordt verleend vóór de Commissie heeft vastgesteld dat hij verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Dit ligt anders, indien de heffing en de vrijstelling integrerend deel uitmaken van een steunmaatregel. Daarbij dient een dwingend bestemmingsverband te bestaan tussen de heffing en de steun. Dat is in deze zaak niet het geval. De heffing wordt door het Hof niet beschouwd als een heffing van gelijke werking in de zin van artikel 25 EG noch als een discriminerende binnenlandse belasting in de zin van artikel 90 EG.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
De eventuele vaststelling van de onrechtmatigheid van een belastingvrijstelling ten aanzien van het gemeenschapsrecht inzake staatssteun, leidt niet tot de conclusie dat de heffing per se eveneens onrechtmatig is. Alleen indien de heffing en de vrijstelling integrerend deel uitmaken van een steunmaatregel, kan de rechtmatigheid van de heffing aangetast worden door de onrechtmatigheid van een vrijstelling ten aanzien van het gemeenschapsrecht inzake staatssteun.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het arrest en het bijbehorende fiche aan de ministers van Economische Zaken en Financiën. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.