C-397/01 t/m C-403/01, Pfeiffer, arrest van 5 oktober 2004
Datum arrest, zaaknummer, partijen Arrest van het Hof van Justitie van 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a. tegen Deutsches Rotes Kreuz, Kreisverband Waldshut eV, gevoegde zaken C-397/01 t/m C-403/01
Betrokken departementen SZW, BZK, DEF, JUS, V&W, VWS
Sleutelwoorden Richtlijn 89/391/EG - Richtlijn 93/104/EG - Bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers - Werkingssfeer - Dienst voor medische spoedhulp - Maximale wekelijkse arbeidstijd - Rechtstreekse werking - Richtlijnconforme interpretatie
Beleidsrelevantie Dit arrest maakt duidelijk dat de activiteiten van een ambulancehulpdienst in beginsel onder de werkingssfeer van de richtlijnen 89/391 en 93/104 vallen en dat slechts activiteiten in bijzondere omstandigheden (rampen e.d.) zijn uitgezonderd.
Verder wordt duidelijk dat een afspraak over het niet toepassen van de maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur de individuele, uitdrukkelijke en vrijelijk gegeven instemming van de werknemer vereist. Een verwijzing in de arbeidsovereenkomst naar een CAO waarin het niet toepassen van de maximale wekelijkse arbeidstijd is opgenomen, is onvoldoende.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum In de nationale gedingen gaat het erom of de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd van ambulancehulpverleners van het Deutsches Rotes Kreuz, inclusief perioden van verplichte aanwezigheid op de hulpposten, in strijd is met richtlijn 93/104 en het arrest van het Hof in de zaak Simap (C-303/98). De nationale rechter stelt het Hof drie prejudiciƫle vragen.
De eerste vraag is of de activiteit van de ambulancehulpverleners onder de werkingssfeer van richtlijn 93/104 valt, gelet op de - via een verwijzing naar kaderrichtlijn 89/391- geldende uitzondering voor bepaalde activiteiten in het kader van de bevolkingsbescherming en de in richtlijn 93/104 zelf vermelde uitzondering voor wegvervoer.
Volgens het Hof geldt de uitzondering niet voor de diensten inzake bevolkingsbescherming als zodanig, maar uitsluitend voor bepaalde activiteiten van deze diensten. De uitzondering is bedoeld om die diensten hun werk goed te kunnen laten doen in uitzonderlijke omstandigheden - bijvoorbeeld bij een ramp-, wanneer de arbeidstijd van de hulpdiensten niet kan worden gepland. Hoewel een dienst voor medische spoedhulp steeds te maken heeft met onvoorzienbare gebeurtenissen, kunnen de activiteiten van deze dienst onder normale omstandigheden wel gepland worden. Die activiteiten vormen dan immers precies de taak van een dergelijke dienst. Er zijn dan geen bijzondere redenen waarom de richtlijn niet zou kunnen worden toegepast. De activiteit van de hulpverleners valt daarom onder de richtlijnen.
Dat een deel van de activiteiten van de ambulancehulpverleners bestaat uit het vervoer van patiƫnten naar het ziekenhuis is volgens het Hof onvoldoende om deze onder de uitzondering voor 'wegvervoer' te laten vallen. Hoofddoel van de activiteiten is het verlenen van medische spoedhulp.
Een extra argument voor beide redeneringen ontleent het Hof aan het feit dat ambulancediensten expliciet worden genoemd in artikel 17 van richtlijn 93/104. Hiermee wordt duidelijk dat dergelijke diensten niet van de werkingssfeer zijn uitgezonderd.
Verder wil de nationale rechter weten of bij toepassing van artikel 18 van richtlijn 93/104, de uitdrukkelijke instemming van de werknemer nodig is, of dat een verwijzing in de arbeidsovereenkomst naar een CAO waarin dit is geregeld voldoende is.
Artikel 18, lid 1, sub b-i biedt de lidstaten de mogelijkheid om met instemming van de werknemer de maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur niet toe te passen. Dit vereist volgens het Hof een individuele, uitdrukkelijke en vrijelijk gegeven instemming van de werknemer. Een verwijzing in de arbeidsovereenkomst naar een CAO, waarin het niet toepassen van de maximale wekelijkse arbeidstijd is opgenomen, biedt onvoldoende waarborg dat de werknemer zich bewust is van de beperking van zijn rechten. De werknemer moet als de zwakkere partij bij een arbeidsovereenkomst worden beschermd.
Tot slot vraagt de nationale rechter of artikel 6, lid 2, van richtlijn 93/104, waarin de wekelijkse arbeidstijd is gemaximeerd op 48 uur, rechtstreekse werking heeft, als de richtlijn niet naar behoren is omgezet.
Artikel 6, lid 2, is volgens het Hof een bijzonder belangrijk voorschrift in het kader van de bescherming van de werknemer. Deze bepaling verzet zich tegen een nationale regeling met betrekking tot aanwezigheidsdiensten die ertoe leidt dat overschrijding van de maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur middels een CAO of een bedrijfsakkoord wordt toegestaan. De inhoud van deze bepaling is onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig en voldoet daarmee aan de criteria voor rechtstreekse werking. Dat de richtlijn afwijkingen van artikel 6 toelaat, doet daar niet aan af. Particulieren kunnen zich dus tegenover de overheid op deze bepaling beroepen. In geschillen tussen particulieren, zoals in casu, moet volgens vaste rechtspraak van het Hof de nationale rechter het nationale recht zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn. Hij dient daartoe het gehele nationale recht in beschouwing te nemen en binnen zijn bevoegdheden al het mogelijke te doen om de volle werking van de richtlijn te verzekeren.
Korte analyse Het belang van dit arrest over arbeidstijden zit vooral in de overwegingen met betrekking tot de werkingssfeer van de richtlijnen 89/391 en 93/104 en de uitleg van artikel 18, lid 1, sub b-i.
Het Hof maakt duidelijk dat niet overheids- of hulpdiensten in hun geheel van de werkingssfeer worden uitgezonderd, maar dat de uitzondering slechts geldt voor activiteiten van deze diensten in bijzondere omstandigheden (rampen e.d.) die niet van tevoren kunnen worden gepland. Wanneer een dergelijke dienst zijn taak uitoefent onder normale omstandigheden, is het wel mogelijk de arbeidstijd te organiseren en zijn de richtlijnen gewoon van toepassing.
Wat betreft de in richtlijn 93/104 opgenomen mogelijkheid om af te wijken van de maximale wekelijkse arbeidsduur is met dit arrest komen vast te staan, dat van die mogelijkheid alleen gebruik kan worden gemaakt met expliciete, individuele toestemming van de werknemer.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau Dit arrest heeft geen gevolgen voor de Nederlandse wetgeving. Omdat de Nederlandse regelgeving uitzonderingen kent op de toepasselijkheid van de arbo- en arbeidstijdenregelgeving voor activiteiten van onder meer brandweer en defensiepersoneel, doet het arrest wel de vraag rijzen in hoeverre de overwegingen van het Hof inzake de werkingssfeer van de richtlijnen 89/391 en 93/104 ook onverkort gelden voor die overheids- en hulpdiensten. Op afzienbare termijn is een uitspraak van het Hof te verwachten met betrekking tot de toepasselijkheid van de richtlijnen op de activiteiten van de brandweer in zaak C-52/04, Personalrat der Feuerwehr Hamburg.
Voorstel voor behandeling De ICER zendt dit fiche en het arrest ter kennisneming aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Defensie, van Justitie, van Verkeer en Waterstaat en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.