C-397/25 e-EFKA  

Contentverzamelaar

C-397/25 e-EFKA  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     18 augustus 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     4 oktober 2025

Trefwoorden: sociale zekerheid, pensioenen, minimumuitkering, gelijke behandeling werknemers

Onderwerp: Verordening 833/2004 (socialezekerheidsstelsels): artikelen 4, 9, en 52, lid 1; VWEU: artikelen 45 en 48. 

Verzoekster is een Bulgaars staatsburger die in Griekenland een ouderdomspensioen heeft aangevraagd bij het socialezekerheidsorgaan. Het orgaan kende haar een verlaagd pensioen toe in de zin van artikel 58 van verordening 883/2004. Zij stelt dat zij een hoger pensioen zou moeten krijgen, omdat het Griekse recht een minimumpensioen kent. De Griekse rechter vraagt het Hof of het begrip ‘minimumuitkering’ uit artikel 58 van de verordening zodanig uitgelegd kan worden dat het ook ‘minimumpensioen’ omvat uit het Griekse recht. Daarbij is het de vraag of art. 45 VWEU en art. 4 van de verordening in de weg staan aan een nationale regeling waarin migrerende werknemers een lagere minimumuitkering krijgen dan verzekerden die alleen in Griekenland hebben gewerkt.

Prejudiciële vragen: 
1) Moet artikel 58 van verordening nr. 883/2004 aldus worden uitgelegd dat onder het begrip „minimumuitkeringen” wordt verstaan de bedragen van de pensioenen die, hoewel zij in de nationale bepalingen als minimumpensioenen zijn vastgesteld voor zover zij worden toegekend aan verzekerden wier pensioen op grond van de duur van de premiebetaling en de betaalde bijdragen beneden deze bedragen ligt, echter niet zijn ingevoerd om een gewaarborgd minimuminkomen te verzekeren, maar om uitvoering te geven aan het beginsel van sociale solidariteit tussen de verzekerden van openbare socialezekerheidsorganen die gedurende hun gehele beroepsloopbaan hebben bijgedragen aan de opbouw van het pensioenkapitaal door bijdragen aan dat orgaan te betalen, en die bovendien verschillen naargelang van het socialezekerheidsorgaan, de categorie waartoe de verzekerde behoort op grond van de datum van zijn aansluiting bij de verzekering (vóór of na 31 december 1992), zijn gezinssituatie en leeftijd, dat wil zeggen de criteria die ook van toepassing zijn op de gewone pensioenberekening? 

2) Staan artikel 45 VWEU en artikel 4 van verordening nr. 883/2004 in de weg aan een nationale regeling die een specifiek bedrag als minimumuitkering in de zin van artikel 58 van verordening nr. 883/2004 vaststelt, indien migrerende werknemers op grond van die regeling als minimumuitkering (in de zin van artikel 58) een lager bedrag ontvangen dan het bedrag dat in andere nationale bepalingen als minimumbedrag is vastgesteld voor verzekerden van openbare socialezekerheidsorganen die het gehele tijdvak van verzekering in Griekenland hebben vervuld, uit hoofde van het beginsel van sociale solidariteit tussen de verzekerden van de socialezekerheidsorganen die bijdragen aan de opbouw van hun pensioenkapitaal, en dat verschilt afhankelijk van het verzekeringsorgaan, de categorie waartoe de verzekerde behoort naargelang van de datum van zijn aansluiting bij de verzekering, en zijn gezinssituatie en leeftijd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-35/77; C-22/81; C-3/08; C-399/09; C-282/11; C-189/16; C-134/18; C-398/18 en C-428/18

Specifiek beleidsterrein: SZW