C-398/11 Thomas Hogan e.a. tegen Minister for Social and Family Affairs

Contentverzamelaar

C-398/11 Thomas Hogan e.a. tegen Minister for Social and Family Affairs

Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 april 2013

Betrokken departementen
SZW, BZK, Fin en BZ

Sleutelwoorden
Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever – Richtlijn 2008/94/EG – Artikel 8 – Aanvullend pensioen – Bescherming verkregen rechten

Beleidsrelevantie
Richtlijn 2008/94/EG is reeds van toepassing als bij insolventie van de werkgever het aanvullend pensioenstelsel onvoldoende is gefinancierd en de werkgever, wegens zijn insolventie, niet over de middelen beschikt die noodzakelijk zijn om voldoende bij te dragen aan dit stelsel teneinde ervoor te zorgen dat de begunstigden ervan hun volledige pensioenuitkering ontvangen. Het feit dat de begunstigden niet meer dan 49 % ontvangen van de waarde van de door hen opgebouwde rechten op pensioenuitkeringen levert een gekwalificeerde schending op van de op de lidstaat rustende verplichtingen.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Hogan e.a. hebben de pensioengerechtigde leeftijd nog niet bereikt. Zij zijn tot januari 2009 bij Waterford Crystal Ltd in dienst geweest, toen de onderneming insolvent werd verklaard. De pensioenregeling is vereffend, maar de aanwezige gelden waren onvoldoende om aan alle opgebouwde pensioenrechten tegemoet te komen. De verwijzende rechter vraagt onder meer of voor de toepasselijkheid van richtlijn 2008/94 er een causaal verband moet bestaan tussen het verlies aan pensioenrechten en de insolventie van de werkgever. Ook vraagt hij naar de aansprakelijkheid van de Ierse staat als blijkt dat artikel 8 van richtlijn 2008/94 niet correct is geïmplementeerd. Dit artikel verplicht de lidstaten de nodige maatregelen te treffen om de belangen van werknemers bij insolventie van de werkgever te waarborgen met betrekking tot pensioenopbouw en -uitkeringen.
In het verlengde van het arrest Robins (Zaak C‑278/05,) overweegt het Hof dat richtlijn 2008/94 beoogt werknemers een minimum aan bescherming te bieden. Indien minder dan de helft van het pensioen is gewaarborgd, is er geen bescherming als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn. Begunstigden hoeven geen causaal verband aan te tonen tussen het verlies aan pensioenrechten en de insolventie van de werkgever: artikel 8 van de richtlijn is reeds van toepassing wanneer het pensioenfonds onvoldoende is gefinancierd op het tijdstip waarop de werkgever in staat van insolventie verkeert en de werkgever, wegens zijn insolventie, niet over de middelen beschikt die noodzakelijk zijn om voldoende bij te dragen aan dit stelsel teneinde ervoor te zorgen dat de begunstigden ervan hun volledige pensioenuitkeringen ontvangen. Het feit dat Hogan e.a. niet meer dan 49 % ontvangen van de waarde van de door hen opgebouwde rechten op pensioenuitkeringen levert als zodanig een gekwalificeerde schending op van de op Ierland rustende verplichtingen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
De uitspraak heeft vooralsnog geen directe gevolgen voor Nederland. Dit is naar aanleiding van deze uitspraak nog eens nader onderzocht. De situatie is op dit moment als volgt. In Nederland heeft de werkgever de plicht om het pensioenvermogen apart van het bedrijfsvermogen onder te brengen. Nieuwe aanspraken moeten tijdsevenredig worden opgebouwd en kostendekkend worden gefinancierd. Artikel 64c WW biedt voorts extra bescherming tegen het door insolventie niet betalen van premies. Op grond van die bepaling neemt het UWV de niet betaalde premie over voor maximaal een jaar. Vanwege deze en enkele andere beschermende maatregelen -voor de aanspraken tegen pensioenfondsen geldt het uitgangspunt geen premie, toch recht’; verzekeraars en premie-pensioeninstellingen mogen slechts onder voorwaarden gevolgen verbinden aan niet betaalde premie. Hierdoor is de bescherming van de werknemer in Nederland zodanig dat het risico dat deze minder dan de helft van zijn pensioenrechten krijgt uitgekeerd erg klein is. Voorts vereist het financieel toetsingskader (ftk) dat onderdeel is van de Pensioenwet, dat pensioenfondsen buffers aanhouden om de pensioenaanspraken en pensioenrechten (collectief) te beschermen. Het ftk hanteert voor de bepaling van deze buffers (vereist eigen vermogen) een zekerheidsmaatstaf van 97,5%. Meer concreet: de buffer dient een omvang te hebben waardoor de kans dat een pensioenfonds dat over die buffer beschikt binnen een jaar in onderdekking raakt ten hoogste 2,5% bedraagt. Zodra een fonds niet meer over de vereiste buffer beschikt, moet het een herstelplan indienen bij De Nederlandsche Bank (DNB), waarmee het fonds aantoont dat het binnen 15 jaar weer over het vereist eigen vermogen zal beschikken. Slechts indien het fonds een dekkingsgraad heeft van minder dan 105%, en niet in staat is om binnen 3 jaar weer een dekkingsgraad van 105% te realiseren, zal het fonds als laatste redmiddel (ultimum remedium) over gaan tot het verlagen van de pensioenrechten en pensioenaanspraken.

Sommige pensioenfondsen gaan nu inderdaad over tot het verlagen van de pensioenrechten en pensioenaanspraken. Dat die verlagingen in de toekomst groter dan 50% zullen worden is echter onwaarschijnlijk mede gelet op de maatregelen die door pensioenfondsen worden genomen om aan de vereiste dekkingsgraad te voldoen. Het is evenwel niet uit te sluiten dat een werkgever met een ondernemingspensioenfonds bijbetalingsverplichtingen heeft en deze door insolventie niet kan nakomen. Wanneer zich in dat geval de situatie zou voordoen dat de begunstigde (mede door andere oorzaken) minder dan 50% van de pensioenrechten ontvangt, dan is Nederland op grond van  het Unierecht aansprakelijk voor de schade. Dat betreft echter alleen de schade veroorzaakt door de insolventie van de werkgever, in dit geval het niet nakomen van de bijbetalingsverplichting door de werkgever ervan uitgaande dat alle premies door werkgever en UWV betaald zijn. De huidige problemen in de financiële dekking van pensioenfondsen in Nederland hebben evenwel niet als gemeenschappelijke oorzaak dat werkgevers door insolventie niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. In het geval een werkgever die aangesloten is bij een bedrijfstakpensioenfonds failliet is maar alle pensioenpremies voor zijn werknemers zijn betaald (door hemzelf plus het UWV), dan is de schade die direct veroorzaakt wordt door de insolventie dus nul. Navraag bij DNB heeft geleerd dat een beperkt aantal fondsen een uitvoeringsovereenkomst heeft waarin een bijstortingsverplichting van de werkgever is opgenomen. Dit is echter veelal geen juridisch afdwingbare verplichting. Verder gaan werkgevers soms eenmalig tot bijstorting over om een dekkingstekort te helpen wegwerken. In het geval dat er geen juridisch afdwingbare bijstortingsverplichting is, kan zich niet de situatie voordoen dat een werkgever door insolventie niet aan een bijstortingsverplichting zou kunnen voldoen aangezien die plicht er niet is.  Het effect van het arrest Hogan voor Nederland lijkt beperkt en aanvullende maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en de arresten ter kennisneming aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Financiën en van Buitenlandse Zaken. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie