C-404/06, Quelle, arrest van 17 april 2008

Contentverzamelaar

C-404/06, Quelle, arrest van 17 april 2008

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 17 april 2008, in zaak C-404/06, Quelle AG tegen Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände.

Betrokken departementen

Justitie, Economische Zaken

Sleutelwoorden

Richtlijn 1999/44/EG – Gebrek aan overeenstemming bij aflevering van goederen binnen een termijn van twee jaar vanaf de aflevering van goederen – Kosteloos herstel of kosteloze vervanging van goederen – Non-conformiteit – Garanties voor consumptiegoederen – Vergoeding voor het gebruik van niet-conform goed tot aan vervanging door nieuw goed.

Beleidsrelevantie

Het verkrijgen van een antwoord op de vraag of de richtlijn 1999/44/EG een nationale regeling toelaat op basis waarvan een verkoper bij vervanging van een product wegens non-conformiteit, een gebruikersvergoeding zou mogen vragen aan de consument.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

In deze zaak is een prejudiciële beslissing gevraagd inzake de uitleg van artikel 3 van richtlijn 1999/44/EG over de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen. Het Hof van Justitie verklaart voor recht dat in geval van levering van een niet-conform consumptiegoed, artikel 3 van de richtlijn in de weg staat aan een nationale regeling op basis waarvan een verkoper van de consument een vergoeding mag eisen voor het gebruik van een niet-conform goed tot aan de vervanging ervan door een nieuw goed.

In augustus 2002 heeft Quelle aan Brüning een fornuis voor privé-gebruik geleverd. Begin 2004 stelt Brüning vast dat het toestel een gebrek vertoont. Aangezien het toestel niet kon worden hersteld, heeft zij het terugbezorgd aan Quelle, die haar een nieuw toestel heeft toegezonden. Voor het gebruik van het eerste toestel, vroeg Quelle een vergoeding van
€ 69,97.

Naar Duits recht kan een verbruiksvergoeding worden gevraagd. In het BGB is onder meer bepaald dat degene die het ontvangen goed heeft verbruikt, een vergoeding dient te betalen. Het Bundesgerichtshof heeft bedenkingen bij de eenzijdige last die aldus aan de koper wordt opgelegd, maar verklaart dat het geen mogelijkheid ziet om de nationale regeling te corrigeren bij wege van uitlegging. Omdat het echter betwijfelt of de bepalingen van het BGB in overeenstemming zijn met de gemeenschapsregeling, heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof bovengenoemde prejudiciële vraag gesteld.

Het Hof overweegt dat zowel uit de tekst als uit de relevante voorstukken van de richtlijn blijkt dat voor de gemeenschapswetgever de kosteloosheid van het in overeenstemming brengen van het goed door de verkoper een wezenlijk element van de door deze richtlijn aan de consument verleende bescherming is. Deze op de verkoper rustende verplichting om het goed kosteloos in overeenstemming te brengen, hetzij in de vorm van herstel hetzij in de vorm van vervanging van het niet-conforme goed, beoogt de consument te beschermen tegen het risico van financiële lasten. Op grond van deze door de gemeenschapswetgever gewilde kosteloosheid moet worden uitgesloten dat de verkoper financiële aanspraken geldend maakt in het kader van de nakoming van zijn verplichting om het goed waarop de overeenkomst betrekking heeft, in overeenstemming te brengen. Deze uitleg vindt steun in de door de gemeenschapswetgever in artikel 3, lid 3, derde alinea, van de richtlijn tot uitdrukking gebrachte wil om de consument daadwerkelijke bescherming te verlenen. In deze bepaling wordt immers gepreciseerd dat elke herstelling of vervanging niet alleen binnen een redelijke termijn maar ook zonder ernstige overlast voor de consument moet plaatsvinden.

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten

De Nederlandse regeling lijkt in overeenstemming met het arrest van het Hof. Het Burgerlijk Wetboek kent geen wettelijke regeling ten aanzien van een eventueel vergoedingsrecht/plicht. Een dergelijke regeling zou op grond van het arrest Quelle in strijd zijn met richtlijn 1999/44/EG.

Wel kan het volgende worden opgemerkt ten aanzien van het vragen van een gebruikersvergoeding. In het eerste lid van artikel 5 van de richtlijn is bepaald dat de verkoper aansprakelijk is wanneer het gebrek aan overeenstemming zich manifesteert binnen een termijn van twee jaar vanaf de aflevering van de goederen. In het Burgerlijk Wetboek is de termijn van twee jaar niet met zoveel woorden opgenomen maar is de bepaling wel materieel geïmplementeerd. Het verschil is erin gelegen dat consumenten op grond van het Burgerlijk Wetboek ook na ommekomst van twee jaar een beroep op de non-conformiteitsregeling kunnen doen ingeval van duurzame goederen.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat de richtlijn implementeert, wordt opgemerkt dat de verkoper slechts in uitzonderingsgevallen recht heeft op een gebruikersvergoeding (Kamerstukken II 2000/01, 27 809, p.21) met een verwijzing naar de Parlementaire Geschiedenis Boek 7, pp.136-137 en 141. Een gebruikersvergoeding zal slechts kunnen worden gevraagd in de situatie dat een gebrek na zo lange tijd wordt ontdekt (en ook niet eerder behoorde te worden ontdekt) dat het, uitgaande van het feit dat de verkoper in beginsel het risico van tekortkomingen behoort te dragen, redelijk zou zijn dat de koper een vergoeding voor het gebruik betaalt. In die uitzonderingsgevallen zal een zodanige verplichting door de rechter op de redelijkheid en billijkheid kunnen worden gebaseerd.

Voorstel voor behandeling

De ICER zendt het arrest en het bijbehorende fiche ter kennisneming aan de ministers van Justitie en van Economische Zaken. Een vervolgfiche is niet opportuun.