C-405/01 en C-047/02, Albert Anker e.a., arrest van 30 september 2003
Datum arrest, zaaknummer, partijen Arresten van het Hof van Justitie van 30 september 2003, C-405/01, Colegio de Oficiales de la Marina Mercante Española en Administraciόn del Estado en C-47/02, Albert Anker, Klaas Ras, Albertus Snoek en Bondsrepubliek Duitsland
Betrokken departementen Alle departementen
Sleutelwoorden Vrij verkeer van werknemers - Artikel 39, lid 4, EG - Betrekkingen in overheidsdienst - Kapiteins en eerste stuurmannen op koopvaardijschepen - Toekenning van bevoegdheden van openbaar gezag aan boord - Aan onderdanen van de vlagstaat voorbehouden betrekkingen - Voor onderdanen van andere lidstaten op voorwaarde van wederkerigheid toegankelijke betrekkingen
Beleidsrelevantie Deze arresten geven duidelijkheid over de vraag wanneer er sprake is van een overheidsdienst als genoemd in art. 39 lid 4 EG, op grond waarvan de leden 1 tot en met 3 van artikel 39 EG inzake het vrije verkeer van werknemers niet van toepassing zijn. Dit is van belang bij het bepalen of een bepaalde overheidsfunctie mag worden voorbehouden aan eigen onderdanen. Dit mag alleen als de functie de uitoefening van openbaar gezag inhoudt en de functie werkzaamheden ter bescherming van het algemeen belang bevat. Deze werkzaamheden moeten bovendien daadwerkelijk regelmatig worden uitgeoefend.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum In diverse bepalingen van Spaans recht (zaak C-405/01) worden aan Spaanse kapiteins en eerste stuurlui openbare functies toebedeeld, waaronder functies op het gebied van veiligheid en politie, de burgerlijke stand en notariële aangelegenheden. Verder bepaalt een aanvullende bepaling bij vermelde wet dat de kapitein en de eerste stuurman van de daar genoemde schepen de Spaanse nationaliteit moeten hebben. In de Duitse zaak (C-47/02) betreft het vergelijkbare Duitse regelingen. Hierbij wordt echter enkel over kapiteins gesproken. In de Spaanse zaak vraagt het Tribunal Supremo het Hof van Justitie of een regeling waarbij een lidstaat de betrekkingen van kapitein en eerste stuurman op zijn koopvaardijschepen aan eigen onderdanen voorbehoudt, verenigbaar is met artikel 39 EG. Voorts wordt gevraagd of een dusdanig voorbehoud onbeperkt mag zijn, of dat het alleen rechtmatig is als redelijkerwijs te verwachten is dat de kapitein of eerste stuurman daadwerkelijk bepaalde openbare functies zullen moeten uitoefenen. De Duitse verwijzende rechter vraagt of bepalingen van nationaal recht die voorschrijven dat een kapitein in de kleine zeescheepvaart de nationaliteit van de betrokken vlagstaat heeft, verenigbaar is met artikel 39 EG.
Het Hof van Justitie overweegt in beide zaken als volgt. Artikel 39 lid 4 EG bepaalt dat de leden 1 tot en met 3 van dit artikel inzake het vrije verkeer van werknemers en de afschaffing van discriminatie op grond van nationaliteit van deze werknemers, niet van toepassing zijn op betrekkingen in overheidsdienst. Op grond van vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dient deze uitzondering beperkt te worden uitgelegd. Het betreft slechts functies die (1) een uitoefening van het openbaar gezag inhouden en die (2) werkzaamheden omvatten ter bescherming van het algemeen belang van de staat. Bovendien bepaalt het Hof van Justitie in de onderhavige zaken dat (3) is vereist dat deze werkzaamheden daadwerkelijk regelmatig uitgeoefend worden en niet slechts een zeer gering deel van de werkzaamheden vormen. Het Hof van Justitie stelt vast dat in de onderliggende gevallen aan de eerste twee voorwaarden is voldaan. Het Spaanse recht verleent de kapiteins en eerste stuurlui immers bevoegdheden ter bescherming van de openbare veiligheid die verder gaan dan handhaving waartoe eenieder gehouden kan zijn. Hetzelfde geldt voor de Duitse kapiteins op grond van de Duitse regelingen. Tevens hebben de kapiteins en eerste stuurmannen wettelijke bevoegdheden op notarieel gebied en op het gebied van de burgerlijke stand, die niet enkel onder de vereisten in verband met het gezag over een schip vallen. Het feit dat de kapiteins in dienst zijn van een privaatrechtelijke rechtspersoon doet niet ter zake, aangezien zij bij de vervulling van de openbare functies die hen zijn toebedeeld handelen in de hoedanigheid van vertegenwoordigers van het openbaar gezag. Wat betreft de derde eis merkt het Hof van Justitie op dat uit de verstrekte gegevens blijkt dat het openbaar gezag slechts incidenteel wordt uitgeoefend door de kapiteins en eerste stuurmannen. Aan de derde eis is in de beide zaken derhalve niet voldaan en om die reden is artikel 39 lid 4 EG niet van toepassing. Ook artikel 39 lid 3 EG, inhoudende beperking van het vrije verkeer op grond van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, kan geen soelaas bieden. Deze bepaling dient immers een ander doel, namelijk het ontzeggen van verblijf aan personen die voor de vermelde gronden een gevaar vormen.
Korte analyse De arresten in deze zaken zijn een verdere uitwerking van een eerder ingezette lijn, waarbij de uitzondering uit artikel 39 lid 4 beperkt wordt uitgelegd. In de arresten Sotgiu (152/73) en Commissie/België (149/79) heeft het Hof van Justitie al bepaald dat het begrip overheidsdienst in artikel 39 lid 4 EG binnen de Gemeenschap uniform dient te worden uitgelegd en toegepast. Ook heeft het Hof van Justitie reeds verklaard dat slechts betrekkingen die (1) de uitoefening van openbaar gezag inhouden en die (2) strekken tot bescherming van het algemeen belang onder artikel 39 lid 4 EG kunnen vallen. Het moet gaan om betrekkingen die een bijzondere band van solidariteit van de werknemer ten opzichte van de staat en een wederkerigheid van rechten en verplichtingen veronderstellen. Artikel 39 lid 4 EG is dus niet van toepassing op betrekkingen die weliswaar onder een publiekrechtelijk lichaam vallen, maar die geen uitvoering van overheidstaken in eigenlijke zin inhouden (Commissie/België (149/79), Commissie/Griekenland (C-290/94)). In het arrest Commissie/Italië (225/85) is ook bepaald dat artikel 39 lid 4 aldus moet worden uitgelegd dat de toepassing beperkt blijft tot die gevallen waarbij het strikt noodzakelijk is gezien de belangen die de lidstaten op grond van de bepaling mogen beschermen. Uit de onderliggende arresten blijkt nu dat er nog een derde bijkomende (nieuwe) eis is. Op grond hiervan moeten de verleende bevoegdheden van openbaar gezag daadwerkelijk regelmatig worden uitgeoefend en niet slechts een zeer gering deel van de werkzaamheden vormen.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau Onderzocht zal moeten worden of er in Nederland functies zijn die aan Nederlanders zijn voorbehouden, maar niet voldoen aan de eis dat daadwerkelijk regelmatig in het algemeen belang het openbaar gezag wordt uitgeoefend.
Voorstel voor behandeling De ICER zendt het fiche en het bijbehorende arrest ter kennisneming toe aan alle Ministers en verzoekt de Ministers om na te gaan of er in Nederland regelingen zijn op basis waarvan functies worden voorbehouden aan Nederlanders, maar die niet voldoen aan de eis dat daadwerkelijk regelmatig in het algemeen belang het openbaar gezag wordt uitgeoefend. Als blijkt dat er in Nederland regelingen bestaan die niet aan de eisen voldoen, dienen deze regelingen te worden aangepast.