C-405/25 Bhatzlacha Dreidel Europe

Contentverzamelaar

C-405/25 Bhatzlacha Dreidel Europe

Prejudiciële hofzaak  

Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     30 oktober 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     16 december 2025

Trefwoorden: kansspelen, dubbele belasting, gelijkwaardigheidsbeginsel, vrij verkeer van diensten

Onderwerp: VWEU: artikel 56; Richtlijn 2020/262/EU houdende een algemene regeling inzake accijns: artikel 1, lid 2 en lid 3, onder a).

Verzoeker is een exploitant van speelautomaten. In Roemenië moeten exploitanten van speelhallen jaarlijks een forfaitaire heffing betalen. Daarnaast moest verzoeker een heffing betalen voor verantwoord gokken, én een ‘verslavingsheffing op kansspelen’ die bedoeld is om gokverslavingen tegen te gaan. Verzoeker stelt dat de heffingen leiden tot een dubbele belastingheffing met hetzelfde doel, en dat het beginsel van voorzienbaarheid van belastingwetgeving hiermee wordt geschonden. Daarnaast leidt het tot oneerlijke concurrentiepositie van marktdeelnemers in Roemenië, wat in strijd is met artikel 56 VWEU.

Prejudiciële vragen: 
1) Is een niet-discriminerende regeling van een lidstaat die bij een enkele nationale regelgevingshandeling (punt 3, onder C, van de bijlage bij OUG [spoedverordening] nr. 77/2009, zoals gewijzigd bij OUG nr. 9[2]/2014) [een heffing instelt] voor speelautomaten die in speelhallen worden gebruikt – de zogenoemde verslavingsheffing op kansspelen van het type speelautomaat – waardoor de activiteit van kansspelexploitanten die speelautomaten gebruiken wordt beperkt en deze kansspelexploitanten minder concurrerend en minder aantrekkelijk worden voor deelnemers aan kansspelen in vergelijking met de kansspelmarkten van andere lidstaten of de onlinekansspelindustrie, verenigbaar met artikel 56 VWEU? 

2) Staat het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 2 en lid 3, onder a), van richtlijn 2020/262/EU, in de weg aan de oplegging van een verslavingsheffing als bedoeld in punt 3, onder C, van de bijlage bij OUG nr. 77/2009, zoals gewijzigd bij OUG nr. 9[2]/2014?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-98/14 Berlington Hungary e.a.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal
 

Gerelateerde documenten