C-409/13, Raad van de Europese Unie tegen Europese Commissie, arrest van 14 april 2015

Contentverzamelaar

C-409/13, Raad van de Europese Unie tegen Europese Commissie, arrest van 14 april 2015

Signaleringsfiche

Betrokken departementen
Alle

Sleutelwoorden
Beroep tot nietigverklaring – Macrofinanciële bijstand aan derde landen – Besluit van de Commissie om een voorstel voor een kaderverordening in te trekken – Artikelen 13, lid 2, VEU en 17 VEU – Artikel 293 VWEU – Beginsel van toedeling van bevoegdheden – Beginsel van institutioneel evenwicht – Beginsel van loyale samenwerking – Artikel 296 VWEU – Motiveringsplicht

Beleidsrelevantie
Deze uitspraak geeft duidelijkheid over de omvang van het recht van initiatief van de Commissie. Het Hof oordeelt dat dit ook een zeer ruim recht tot intrekking van het voorstel omvat. Zolang de Raad nog niet heeft besloten, dus ook in een heel laat stadium in het wetgevingsproces, mag de Commissie een voorstel intrekken. Het Hof erkent dat dit geen vetorecht kan omvatten, maar zolang de Commissie in haar besprekingen met de Raad en EP duidelijk aankondigt dat zij een voorstel zal intrekken, de redenen hiervoor uiteenzet en deze redenen de intrekking rechtvaardigen, kan dit een rechterlijke toets van het Hof doorstaan. Intrekking is gerechtvaardigd wanneer een door de Raad of het EP voorgestelde wijziging het voorstel zodanig ontwricht dat de verwezenlijking van de doelstellingen die het nastreeft, wordt verhinderd en het zijn bestaansredenen verliest. Het besluit tot intrekking is vatbaar voor beroep.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
De Raad verzoekt om nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 8 mei 2013 tot intrekking van haar voorstel voor een verordening tot vaststelling van algemene bepalingen voor macro financiële bijstand aan derde landen. De Commissie had dit besloten nadat de Raad en het EP het eens waren geworden over wijziging van haar voorstel. Beiden willen de gewone wetgevingsprocedure handhaven in plaats van het toekennen van uitvoeringsbevoegdheid aan de Commissie. De Raad en de interveniërende lidstaten meenden dat de Commissie met intrekking van haar voorstel haar bevoegdheden heeft overschreden en daarmee afbreuk heeft gedaan aan het institutionele evenwicht zoals neergelegd in artikel 13, lid 2 VEU. Ook zou zij het beginsel van loyale samenwerking ex artikel 13 lid 2 VEU en de motiveringsplicht hebben geschonden, aldus de Raad en de interveniërende lidstaten. Het Hof oordeelt dat uit artikel 17 lid 2 VEU en de artikelen 289 VWEU en 293 VWEU, in onderling verband beschouwd, volgt dat zolang de Raad nog geen besluit heeft genomen de Commissie bevoegd is om haar voorstel te wijzigen en indien nodig in te trekken. Dit betekent echter niet dat de Commissie een vetorecht heeft. Het Hof bevestigt daarbij dat tegen de intrekking beroep kan worden ingesteld omdat door de intrekking de wetgevende procedure wordt beëindigd en het EP en de Raad hun wetgevende bevoegdheid niet meer kunnen uitoefenen zoals zij hadden gewild. Mocht de Commissie een voorstel willen intrekken, dan dient zij die met overtuigende argumenten te onderbouwen.  Daarbij moet worden gelet op de bewoordingen en de context van het besluit tot intrekking. In dat verband merkt het Hof op dat de Commissie tijdens verschillende vergaderingen (trilogen) heeft aangegeven waarom ze het besluit wilde intrekken en zo de gronden genoegzaam aan het Parlement en de Raad ter kennis heeft gebracht. De Commissie is daarom de op haar rustende motiveringsplicht nagekomen.
Voorts onderzoekt het Hof of de motivering de intrekking rechtvaardigt. Dit is volgens vaste rechtspraak het geval wanneer een voorgestelde wijziging het voorstel zodanig ontwricht dat de verwezenlijking van de doelstellingen die het nastreeft, wordt verhinderd en het zijn bestaansredenen verliest. Het Hof stelt na onderzoek vast dat hiervan sprake is. Het vervangen van de delegatie van uitvoering aan de Commissie door de gewone wetgevingsprocedure druist in tegen de doelstelling om juist snel te kunnen besluiten. Bovendien staat de voorgestelde wijziging in de weg aan het doel van coherentie, namelijk om de toekenning van de steun af te stemmen op de procedures voor andere financiële instrumenten van de Unie ter verlening van externe bijstand. Het besluit druist dus niet in tegen het beginsel van institutioneel evenwicht. Ten aanzien van het beginsel van loyale samenwerking overweegt het Hof dat hieraan ook is voldaan, omdat de Commissie het voorstel pas heeft ingetrokken toen bleek dat de Raad en het Parlement van plan waren om dat voorstel te wijzigen op een manier die in strijd was met de doelstellingen ervan. Omdat de Raad en het EP eerder een ander standpunt innamen, kan het de Commissie niet worden verweten dat zij niet eerder heeft gewezen op de mogelijkheid dat zij het voorstel zou intrekken. De Commissie heeft daarvoor juist haar uiterste best gedaan om de standpunten van de Raad en het Parlement nader tot elkaar te brengen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid en de rechtspraktijk op nationaal niveau
Met haar uitspraak bepaalt het Hof dat het recht van initiatief van de Commissie ook een zeer ruim recht tot intrekking van het voorstel inhoudt. Voor de Uniewetgever (en dus de leden van Raadswerkgroepen, Coreper en Raad, evenals EP) is het van belang in gedachten te houden dat wijzigingsvoorstellen die de oorspronkelijke doelstellingen in gevaar brengen de Commissie er toe kunnen zetten om haar voorstel in te trekken. Zolang de Raad nog niet heeft besloten, mag de Commissie namelijk een voorstel intrekken. Het Hof erkent dat dit geen vetorecht omvat, maar zolang de Commissie in haar besprekingen met de Raad en EP duidelijk aangeeft dat zij dit zal doen en waarom, en de redenen rechtvaardigen intrekking, kan dit een rechterlijke toets van het Hof doorstaan. Dit mag zij, zoals uit de zaak blijkt, ook in een heel laat stadium doen, zolang aan de voorwaarden van motivatie en rechtvaardiging is voldaan. Het besluit tot intrekking is vatbaar voor beroep.
De Commissie heeft in haar werkprogramma van 2015 aangekondigd 79 van de wetsvoorstellen die voorliggen aan de Raad en het EP in te trekken of te wijzigen. Hieraan kunnen ook andere redenen aan ten grondslag liggen dan in onderhavige zaak, bijvoorbeeld dat een wetsvoorstel een sluimerend bestaan leidt of achterhaald is. Niettemin ligt het voor de hand dat het Hof dit ook zal zien als handeling vatbaar voor beroep waarbij de motiveringsplicht onverkort geldt en een rechtvaardigingsgrond gegeven moet worden.

Voorstel voor behandeling
De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche en het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisname aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet nodig.

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie