C-41/23 Peigli 

Contentverzamelaar

C-41/23 Peigli 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     5 april 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     22 mei 2023

Trefwoorden: honorair magistraten, verlenging arbeidsovereenkomst, sociale zekerheid

Onderwerp:

•            Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd

•            Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd

Feiten:

De vier verzoekers hebben gedurende meerdere jaren functies bekleed als honorair magistraat [honorair rechter bij een tribunale (gewone rechterlijke instantie van eerste aanleg) of honorair openbaar aanklager bij het openbaar ministerie]. Deze functies zijn eerst bij besluit van de hoge raad voor de magistratuur (CMS) en bij ministerieel besluit van de minister van Justitie voor bepaalde tijd toegewezen en vervolgens om de drie jaar verlengd. Ten tijde van de instelling van het beroep in eerste aanleg bedroeg de loopbaan van verzoekers 21 jaar en 2 maanden (AV), 17 jaar en 6 maanden (BT), 18 jaar (CV) en 17 jaar en 4 maanden (DW). Alle verzoekers zijn nog in dienst. Volgens verzoekers zijn de herhaalde verlengingen van hun aanstelling voor bepaalde tijd in strijd met verschillende bepalingen van het Unierecht, met name met de clausules 4 en 5 van de raamovereenkomst bij richtlijn 1999/70 en artikel 7 van richtlijn 2003/88. Op 23-03-2016 hebben verzoekers bij de bestuursrechter in eerste aanleg Lazio (TAR Lazio) beroep ingesteld tot erkenning van hun recht op een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd met de overheid, met inbegrip van de regeling voor bezoldiging en sociale zekerheid. Subsidiair vorderen verzoekers vergoeding van de schade als gevolg van misbruik van de mogelijkheid om hun termijn te verlengen. Tegen dit vonnis hebben verzoekers beroep ingesteld bij de hoogste Italiaanse bestuursrechter, de verwijzende rechter.

Overweging:

De verwijzende rechter betwijfelt of de nationale regeling inzake arbeidsvoorwaarden verenigbaar is met het recht van de Unie, in die zin dat honorair rechters volledig zijn uitgesloten van elk recht op vakantie met behoud van loon en van elke vorm van sociale zekerheid. Ten slotte betwijfelt hij of de nationale regeling inzake het aantal opeenvolgende verlengingen verenigbaar is met het recht van de Unie, in een situatie waarin i) de rechtsbetrekking die de honorair rechter met het gerechtelijk apparaat aangaat, voor bepaalde tijd is en kan worden gekwalificeerd als een dienstverhouding en niet als een arbeidsverhouding met de overheid, waarbij is voorzien in een regeling die is gebaseerd op een eerste benoeming en één enkele herbenoeming en ii) er niet is voorzien in afschrikkende preventieve maatregelen of doeltreffende sancties voor de overheid, en in feite de mogelijkheid wordt uitgesloten om de dienstverhouding om te zetten in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd. Deze twijfel heeft met name ook betrekking op de redenen die de nationale wetgever aanvoert ter rechtvaardiging van de herhaalde verlengingen van de termijn, namelijk dat moet worden gewacht op een organieke hervorming van de honoraire magistratuur en dat in de tussentijd de continuïteit van de rechtsbedeling moet worden gewaarborgd. De verwijzende rechter vraagt zich af of deze redenen kunnen worden beschouwd als objectieve en transparante redenen die binnen de beoordelingsmarge van de doelstellingen van sociaal beleid van de lidstaten vallen en die het uitstel kunnen rechtvaardigen. Ten slotte benadrukt de verwijzende rechter dat de feitelijke situatie die voor honorair magistraten kan ontstaan als gevolg van de toepassing van de geldende regeling juridisch gezien ook compenserende gunstige gevolgen kan hebben gehad, aangezien zij in de loop der tijd hebben geprofiteerd van de in wezen automatische verlenging van hun termijn.

Prejudiciële vragen:

1) Moeten artikel 7 van richtlijn 2003/88 en clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan honorair rechters en honorair openbaar aanklagers geen recht hebben op een vergoeding tijdens gerechtelijke vakanties en evenmin op verplichte sociale zekerheid en verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten?

2) Moet clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke de aanstelling voor bepaalde tijd van honorair rechters, die kan worden gekwalificeerd als een dienstverhouding en niet als een arbeidsverhouding met een overheidsinstantie, gebaseerd op een eerste benoeming en één enkele herbenoeming, krachtens nationale wetten meerdere malen kan worden verlengd, zonder dat is voorzien in doeltreffende en afschrikkende sancties en van de mogelijkheid om die dienstverhouding om te zetten in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een overheidsinstantie, in feitelijke omstandigheden die juridisch gezien compenserende gunstige gevolgen zouden kunnen hebben gehad voor de betrokkenen door de in wezen automatische verlenging van hun termijn?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: UX (C-658/18), PG (C-236/20)

Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten