C-413/04 en C-414/04 , EP tegen Raad, arresten van 28 november 2006

Contentverzamelaar

C-413/04 en C-414/04 , EP tegen Raad, arresten van 28 november 2006

Signaleringsfiche
Arresten van het Hof van Justitie van 28 november 2006, in de zaken C-413/04 en C-414/04, Europees Parlement (EP) tegen Raad van de Europese Unie

Betrokken departementen
Alle departementen

Sleutelwoorden
Richtlijn 2004/85/EG – Verordening (EG) nr. 1223/2004 - Voorlopige afwijkingen ten gunste van Estland en Slovenië – Rechtsgrondslag

Beleidsrelevantie
Het Hof bevestigt dat de inhoud van een Toetredingsakte, dus ook tijdelijke afwijkingen ten gunste van nieuwe lidstaten, bepalingen van primair recht vormen waarvan niet kan worden afgeweken door de gemeenschapswetgever. Uit het arrest volgt voorts dat in bijzondere gevallen tijdelijke afwijkingen voor besluiten van instellingen waarvoor een Toetredingsakte geen rechtsgrondslag biedt, volgens de wetgevingsprocedure van het EG Verdrag kunnen worden vastgesteld. Aan deze afwijkingen kan, indien nodig, terugwerkende kracht worden verleend. De Toetredingsakte voor Bulgarije en Roemenië biedt wel een rechtsgrondslag voor zulke afwijkingen voor besluiten. Het is zaak een dergelijke bepaling ook op te nemen in toekomstige toetredingsakten.

Samenvatting van de feiten, redenering en dictum
Bij Richtlijn 2004/85 en Verordening 1223/2004 heeft de Raad de toepassing van sommige bepalingen van secundair gemeenschapsrecht inzake electriciteit voor Estland respectievelijk Slovenië bij wijze van overgangsmaatregel tijdelijk uitgesteld. Het EP betoogt onder meer dat deze Richtlijn en Verordening ten onrechte op artikel 57 van de Toetredingsakte 2003 zijn gebaseerd.
Het Hof overweegt allereerst in zaak C-413/04 dat de bepalingen van de Toetredingsakte en de daarin vervatte afwijkingen bepalingen vormen van primair recht. De gemeenschapswetgever mag – anders dan de Raad in casu bepleitte - van deze bepalingen niet afwijken. Het Hof overweegt verder in beide zaken dat uit de bewoordingen van artikel 57 van de Toetredingsakte 2003 volgt dat op grond van deze bepaling “aanpassingen” kunnen worden aangebracht die noodzakelijk zijn in verband met de toetreding. Deze aanpassingen zijn in beginsel beperkt tot aanpassingen waarmee eerdere besluiten van de Gemeenschap in de nieuwe lidstaten toepasselijk moeten worden gemaakt. Hieronder vallen dus niet aanpassingen die beogen de toepassing van deze besluiten uit te stellen. Deze bevoegdheid tot uitstel is wel (geclausuleerd) geregeld in artikel 55 van de Toetredingsakte 2003. Artikel 55 ziet echter alleen op het verlenen van afwijkingen voor besluiten die zijn vastgesteld tussen het moment van afsluiting van de onderhandelingen en het moment van ondertekening van deze akte. Nu het in casu gaat om afwijkingen voor besluiten die zijn vastgesteld tussen de datum van ondertekening en die van inwerkingtreding van deze akte, is artikel 55 niet van toepassing. Volgens het Hof bestaat er echter geen principieel bezwaar om deze afwijkingen rechtstreeks op het EG-Verdrag te baseren onder voorbehoud van inwerkingtreding van de Toetredingsakte. Indien door het volgen van de codecisie-procedure de vaststelling van de afwijkingen plaatsvindt na inwerkingtreding van het besluit waarvan wordt afgeweken, kan terugwerkende kracht worden verleend aan de afwijkingen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
In dit arrest worden afwijkingen waarmee de toepassing van sommige bepalingen van besluiten van de instellingen tijdelijk is uitgesteld voor Estland en Slovenië nietig verklaard, omdat deze ten onrechte zijn gebaseerd op de Toetredingsakte 2003. Deze maatregelen hadden op het EG Verdrag moeten worden gebaseerd. De Toetredingsakte voor Bulgarije en Roemenië biedt voor zulke tijdelijke afwijkingen wel een rechtsgrondslag. Dergelijke rechtsgrondslagen zullen ook in toekomstige toetredingsakten moeten worden opgenomen.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en het arrest ter kennisneming aan alle ministers. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.