C-414/22 DocLX Travel Events 

Contentverzamelaar

C-414/22 DocLX Travel Events 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    22 augustus 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    8 oktober 2022

Trefwoorden: pakketreizen, annuleringsafspraak, consumenten

Onderwerp: Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen

Feiten:

Verzoekende vereniging vordert van verweerster betaling van een door een consument aan die vereniging gecedeerde vordering tot vergoeding ten belope van de annuleringskosten van een voor de zomer van 2020 geplande maar niet uitgevoerde schoolreis. In januari 2020 heeft consument FM (verzoeker) bij verweerster een „X-Jam Matura Trip” naar het Kroatische schiereiland Laterna geboekt voor de periode van 27-06-2020 tot en met 03-07-2020, inclusief de heen- en terugreis per bus. De prijs werd vooraf volledig betaald. Op 13-03-2020 heeft het Oostenrijkse ministerie van Buitenlandse Zaken voor alle landen ter wereld een reiswaarschuwing van niveau 4 afgegeven waarmee dringend werd geadviseerd om niet absoluut noodzakelijke reizen uit te stellen of gebruik te maken van annuleringsmogelijkheden. Op 21-04-2020 heeft verweerster per e-mail aan verzoeker meegedeeld dat het op dat tijdstip „niet mogelijk” was om de reis kosteloos te annuleren, maar „alleen wegens externe omstandigheden zoals een reiswaarschuwing van niveau 6” en ook dan pas zeven dagen vóór de geplande aanvang van de reis.

Tegelijkertijd bood zij hem een annulering van de reis tegen een gereduceerde annuleringsvergoeding aan. Verzoeker heeft dit aanbod aanvaard. Afgezien van een annuleringsvergoeding werd hem de reissom terugbetaald. Verzoeker vorderde de terugbetaling van het ingehouden bedrag. Hij betoogde dat hij op het tijdstip van de annuleringsafspraak recht had op kosteloze beëindiging van de reisovereenkomst. In vertrouwen op de door verweerster verstrekte informatie dat een annulering nog niet mogelijk was, had hij het aanbod van een verlaagde annuleringsvergoeding aanvaard. Deze afspraak was voor hem nadelig ten opzichte van § 10, lid 2, PRG (Oostenrijkse wet inzake pakketreizen) en dus nietig in de zin van § 3 PRG.

Overweging:

Doorslaggevend voor de beslissing over de gegrondheid van verzoekers vordering tot betaling is de vraag of de annuleringsafspraak met verweerder rechtsgeldig dan wel voor de reiziger nadelig en dus nietig is. Dit vereist een uitlegging van artikel 12, lid 2, van de richtlijn, meer bepaald een antwoord op de vraag hoe de onvermijdbare en buitengewone omstandigheden die aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van de reis (en die de reiziger het recht geven de reis kosteloos te beëindigen), moeten worden begrepen: Is het voldoende dat deze omstandigheden zich – achteraf beschouwd – daadwerkelijk hebben voorgedaan vóór de aanvang van de reis (op het laatst mogelijke tijdstip van beëindiging), of is het voor een recht op kosteloze beëindiging doorslaggevend dat dergelijke onvermijdbare en buitengewone omstandigheden – vooraf beschouwd – op het tijdstip van de beëindigingsverklaring (of de afspraak over de annulering van de pakketreis) waarschijnlijk of te verwachten waren?

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 12, lid 2, van richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen aldus worden uitgelegd dat de reiziger – ongeacht het tijdstip van zijn beëindigingsverklaring – in elk geval recht heeft op kosteloze beëindiging wanneer de onvermijdbare en buitengewone omstandigheden die aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van de pakketreis, zich daadwerkelijk hebben voorgedaan bij de (geplande) aanvang van de reis?

2. Moet artikel 12, lid 2, van richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen aldus worden uitgelegd dat de reiziger reeds recht heeft op kosteloze beëindiging wanneer op het tijdstip van de beëindigingsverklaring te verwachten viel dat zich onvermijdbare en buitengewone omstandigheden zouden voordoen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten