C-42/25 Liceul Tehnologic Anghel Saligny
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 13 maart 2025 Schriftelijke opmerkingen: 27 april 2025
Trefwoorden: arbeidsvoorwaarden, verlofvergoeding, tuchtrechtelijke aansprakelijkheid
Onderwerp: Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd: artikel 7.
Feiten: Verzoekende partij ‘de vakbond voor pre-universitair onderwijs van Tulcea’ heeft namens, en voor de rekening van, meerdere leden van de vakbond het technisch lyceum ‘Anghel Saligny’ gedagvaard bij de rechter. De vakbond heeft gevorderd dat het technisch lyceum bij vonnis wordt gelast om de aan de leden van de vakbond verschuldigde verlofvergoedingen voor de jaren 2019-2023 opnieuw te berekenen en daarbij de maaltijdvergoeding in aanmerking te nemen. De rechter in eerste aanleg verklaarde dat de werkgever bij de berekening van de verlofvergoeding inderdaad geen rekening had gehouden met de maaltijdvergoeding. Verwerende partij heeft hoger beroep ingesteld.
Overweging: In casu zijn de bepalingen van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 betreffende het recht op ‘jaarlijkse vakantie met behoud van loon’ van toepassing. Het Hof heeft in zijn vaste rechtspraak over de uitlegging van die bepaling duidelijk geoordeeld dat het loon gedurende de ‘jaarlijkse vakantie’ in de zin van die richtlijn moet worden doorbetaald, dat wil zeggen dat de werknemer voor deze rustperiode, in een qua beloning vergelijkbare situatie, zijn normale loon dient te ontvangen. De verwijzende rechter merkt op dat de hoogste nationale rechterlijke instantie daarentegen een eigen bindende uitlegging heeft gegeven aan het relevante recht, waarvoor de nationale rechter tuchtrechtelijk aansprakelijk is bij niet navolging.
Prejudiciële vragen: 1) Moet artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling, zoals uitgelegd door de hoogste rechterlijke instantie van een lidstaat bij een voor de nationale rechters bindende beslissing, volgens welke bij de berekening van de vergoeding die de werkgever tijdens de jaarlijkse vakantie verschuldigd is geen rekening wordt gehouden met inkomsten die de aard hebben van een beloning die permanent en maandelijks samen met het loon wordt betaald en die, hoewel zij „maaltijdvergoeding” wordt genoemd, door de werknemer vrijelijk kan worden gebruikt, en aan de toekenning waarvan niet de voorwaarde is verbonden dat de werknemer aantoont dat dit geld is besteed aan de aankoop van levensmiddelen of waarvoor het ontvangen geld is gebruikt?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet het beginsel van voorrang van het Unierecht dan aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling of praktijk volgens welke de gewone nationale rechters gebonden zijn aan de beslissingen van de hoogste rechter waarbij het recht wordt uitgelegd met het oog op de uniformisering van de rechterlijke praktijk en waarbij het Unierecht wordt toegepast, indien die uitlegging in strijd is met de rechtspraak van het Hof en de rechters krachtens de nationale regeling tuchtrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld indien zij die categorie rechterlijke beslissingen niet in acht nemen, en staat dit beginsel eraan in de weg dat rechters in dergelijke gevallen tuchtrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-219/14; C-350/06 en C-520/06; C-131/04 en C-257/04 ; C-539/12; C-155/10 ; C-430/21 RS; C-107/23
Specifiek beleidsterrein: SZW; JenV