C-420/10, Söll GmbH tegen Tetra GmbH, arrest van 1 maart 2012

Contentverzamelaar

C-420/10, Söll GmbH tegen Tetra GmbH, arrest van 1 maart 2012

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 1 maart 2012, zaak C-420/10, Söll GmbH tegen Tetra GmbH

Betrokken departementen: I&M, EZ

Sleutelwoorden
Op de markt brengen van biociden – Richtlijn 98/8/EG – Artikel 2, lid 1, sub a - begrip “biociden” – Middel dat vlokvorming van schadelijk organisme teweegbrengt zonder dit te vernietigen, af te schrikken of onschadelijk te maken”.

Beleidsrelevantie
Het Hof legt in dit arrest het begrip “biociden” uit richtlijn 98/8/EG (de ‘biocidenrichtlijn’) ruim uit. Dit is relevant voor de lidstaten, omdat zij op grond van de richtlijn bevoegd zijn te beoordelen of een product een biocide is en dus bepalen of een stof onder de reikwijdte van de richtlijn valt. Wellicht zijn er nu middelen op de markt, die geen toelating als biocide hebben, maar dat wel zouden moeten hebben. De ruime uitleg vraagt een heroverweging van de criteria die de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden nu hanteren voor het definiëren van een biocide.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

Deze zaak betreft een geschil tussen concurrenten van algenbestrijdingsmiddelen, die onder meer worden gebruikt in vijvers. De centrale vraag is of een algenbestrijdingsmiddel dat de algen niet rechtstreeks doodt, maar via een chemische reactie met het water vlokvorming veroorzaakt waardoor de algen makkelijk kunnen worden verwijderd, als een biocide moet worden aangemerkt. Tetra betoogt dat het door haar verkochte product niet als biocide kan worden aangemerkt omdat de algen niet door het middel vernietigd, afgeschrikt, onschadelijk gemaakt of op een andere wijze worden bestreden. De Duitse rechter stelt het Hof prejudiciële vragen over de uitleg van het begrip biocide uit de biocidenrichtlijn.
Het Hof overweegt dat uit artikel 2, lid 1, sub a, eerste alinea, van de biocidenrichtlijn volgt dat voor de definitie van een biocide drie elementen cumulatief aanwezig moeten zijn: 1) Het product moet een werkzame stof bevatten, zoals gedefinieerd in lid 1, sub d, van dit artikel;2) Er moet gespecificeerd worden waartoe een dergelijk product bestemd moet zijn, door met name naar een in bijlage V bij de biocidenrichtlijn opgenomen limitatieve lijst van de verschillende soorten biociden te verwijzen; 3) Het product moet een chemische of biologische werking hebben.
Het Hof stelt vast dat er verschil is tussen diverse taalversies van het tweede element van de definitie. In enkele versies zou dat betekenen dat de biocide alleen dient om rechtstreeks op de schadelijke organismen in te werken. Volgens andere versies is daarnaast sprake van een beheersende werking op die organismen. Het Hof overweegt dat volgens vaste rechtspraak bij dergelijke verschillen voor de uitleg van die bepaling gelet moet worden op de algemene systematiek en de doelstelling van de regeling. Uit punt 4 van de considerans van de biocidenrichtlijn blijkt dat voor het voorschriftenkader voor het op de markt brengen van biociden een “hoog beschermingsniveau voor mensen, dieren en het milieu moet gelden.” Bij een beperkte uitleg zou dit niveau ernstig in gevaar komen omdat dan alleen producten met een rechtstreekse werking op de schadelijke stoffen hieronder zouden vallen. Ook uit de in artikel 2, lid 1, sub a, van de biocidenrichtlijn opgesomde doelstellingen blijkt dat de Uniewetgever de intentie had om álle producten die een of meerder werkzame stoffen met een chemische of biologische werking bevatten, aan de richtlijn te onderwerpen wanneer deze producten een remmende werking op schadelijke organismen hebben. Het volstaat dat het betrokken product – zelfs in beperkte mate- tot een betere beheersing van de bestreden schadelijke organismen kan leiden of het wegwerken ervan kan vergemakkelijken. Met betrekking tot het algenbestrijdingsmiddel oordeelt het Hof dat, ook al bestrijdt de chemische reactie van de werkzame stof de algen niet rechtstreeks, het bijdraagt aan de verwijdering van de algen uit het water.
Het Hof concludeert dat het begrip biocide zo moet worden uitgelegd dat ook producten die alleen indirect op de bestreden schadelijke organismen inwerken daartoe behoren, zodra deze producten een of meerdere werkzame stoffen bevatten die een chemische of biologische reactie teweegbrengen als onderdeel van een causaliteitsketen die erop is gericht, deze organismen af te remmen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten van het beleid en de rechtspraktijk op nationaal niveau

Het Hof legt het begrip “biocide” uit de biocidenrichtlijn ruim uit om het doel daarvan: een “hoog beschermingsniveau voor mensen, dieren en het milieu”, veilig te stellen. Bij twijfel bij de beoordeling of een product een biocide is of niet, zal daarom eerder wél sprake moeten zijn van een biocide dan niet. Het arrest is van belang omdat er nu wellicht middelen op de markt zijn, die geen toelating als biocide hebben, maar dat misschien wèl zouden moeten hebben. In 2008-2009 is een grote inventarisatie gedaan naar biociden die op de markt waren zonder een toelating. Dit bleken bijna 1000 middelen te zijn. De bredere definitie zou mogelijk tot een nog hoger aantal leiden. De ruimere afbakening maakt de interpretatie echter wel lastig en noopt tot een heroverweging van de criteria die de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (Inspectie) en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden thans hanteren voor de definitie van een biocide.
De biocidenrichtlijn is geïmplementeerd in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb). De definitie van biocide in deze wet is ruimer dan de definitie van biocide in de richtlijn. Op grond van de Wgb (artikel 1 lid 3) vallen ook in-situ gegenereerde biociden onder het begrip biocide, d.w.z. een werkzame stof die door de gebruiker op de plaats van toepassing is gegenereerd door middel van apparatuur.
De door het Hof gegeven uitleg aan het begrip biocide komt overeen met de ruime definitie uit Wgb en de door Nederlandse wetgever gehanteerde interpretatie. Dit arrest geeft verder steun aan de handhavingspraktijk van de Inspectie en daaruit voortvloeiende besluiten van de Staatssecretaris van I&M in bezwaar- en beroepsprocedures, waarbij het biocidebegrip aan de orde is. Dit speelt bijvoorbeeld in zaken waarin volgens bedrijven louter sprake is van een schoonmaakmiddel terwijl volgens de overheid van een biocide sprake is. Ook geeft het arrest steun aan de in Nederland al geldende toelatingseis voor in-situ gegenereerde biociden. Met de uitleg van het Hof kan dit standpunt ook sterker worden verdedigd voor de Nederlandse rechter. De biocidenrichtlijn wordt binnenkort vervangen door een nieuwe Verordening betreffende het op de markt brengen en het gebruik van biociden. Daarin zal de definitie van een biocide verder worden verduidelijkt ook ten aanzien van zogenaamde in situ gegenereerde biociden. Verder wordt expliciet gemaakt dat alleen een zuiver mechanische of fysische werking een product buiten de biocidenregelgeving plaatst. Voor de definitie van biocide wordt t.z.t. in de Wgb verwezen naar de definitie uit deze nieuwe verordening.

Voorstel voor behandeling
De ICER stelt voor om het fiche en het bijbehorende arrest ter kennisname aan de  ministers van Infrastructuur en Milieu, en Economische Zaken toe te zenden.

Klik hier voor het volledige dossier van het arrest.