C-425/97 - C-427/97, Albers, arrest van 11 mei 1999

Contentverzamelaar

C-425/97 - C-427/97, Albers, arrest van 11 mei 1999

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van 11 mei 1999 in zaak C-425/97 ? C-427/97, A. Albers, M. van den Berkmortel en L. Nuchelmans

Betrokkene departementen
Allen, in het bijzonder Justitie en LNV

Sleutelwoorden
Richtlijn 83/189/EEG, Technische voorschriften, Mededelingsplicht

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Albers c.s. zijn veefokkers in Nederland tegen wie strafvervolging is ingesteld vanwege vermeend gebruik van clenbuterol. De Verordening stoffen met sympathico-mimetische werking (PVV) 1991 (van het Productschap voor Vee en Vlees, hierna: de verordening) verbiedt het gebruik van clenbuterol bij mestrunderen en de koop en verkoop van deze runderen voor zover daaraan clenbuterol is toegediend.

Volgens artikel 8 en 9 van richtlijn 83/189/EEG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB 1983, L 109, blz. 8), zoals gewijzigd bij richtlijn 88/182/EEG van de Raad van 22 maart 1988 (PB 1988, L 81, blz. 75) moeten ontwerpen van technische voorschriften worden medegedeeld aan de Commissie en moeten de lidstaten in bepaalde gevallen de goedkeuring van deze ontwerpen een aantal maanden uit te stellen teneinde de Commissie de mogelijkheid te bieden om na te gaan of deze ontwerpen verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht of een richtlijn over dit onderwerp voor te stellen of vast te stellen. In artikel 10 van richtlijn 83/189/EEG is een uitzondering op deze verplichting opgenomen voor verplichtingen die voortvloeien uit communautaire richtlijnen. In het zgn. Securitelarrest (C-194/94, Jur. 1994, blz. I-2201) heeft het Hof rechtstreekse werking toegekend aan de verplichting tot aanmelding van ontwerpen van technische voorschriften en daarbij bepaald dat de nationale rechter een voorschrift dat niet overeenkomstig de richtlijn is aangemeld, buiten toepassing dient te laten.

Albers c.s. stellen, met een beroep op het Securitelarrest, dat de technische voorschriften uit de verordening niet bij de Commissie zijn aangemeld en derhalve 'buiten beschouwing moeten blijven'. De nationale rechter heeft daarop aan het Hof de vraag gesteld of de verordening technische voorschriften bevat die vooraf aan de Commissie moesten worden medegedeeld.

Het Hof geeft allereerst aan dat de voorschriften in kwestie onder het begrip technische voorschriften moeten worden begrepen en daarmee onder de werkingssfeer van richtlijn 83/189/EEG vallen. Het Hof concludeert echter dat de Nederlandse voorschriften zijn vastgesteld ter uitvoering van richtlijn 86/469/EEG inzake het onderzoek van dieren en vers vlees op de aanwezigheid van residuen (Pb L 275, 36), die onder meer van toepassing is op clenbuterol. Het Hof is daarom van mening, net als de Commissie en Nederland, dat de onderhavige voorschriften ter uitvoering van communautaire richtlijnen zijn opgesteld en daarmee onder de uitzonderingsbepaling van artikel 10 van richtlijn 83/189/EEG vallen.

Korte analyse
Deze zaak betreft een Nederlandse strafzaak waarbij een Securitelverweer is gevoerd: de overtreding van het voorschrift kan niet strafrechtelijk worden gehandhaafd omdat het voorschrift niet is aangemeld. In tegenstelling tot het arrest Lemmens (C-226/97), waarbij de technische voorschriften indirect een rol speelden in de strafprocedure (het betrof voorschriften voor apparatuur met behulp waarvan bewijsmateriaal werd verzameld), staat in deze zaak overtreding van het technische voorschrift centraal. Omdat het echter een voorschrift betreft dat ter uitvoering van een communautaire richtlijn is vastgesteld, bevestigt het Hof het Nederlandse standpunt dat dergelijke voorschriften onder de uitzonderingsbepaling vallen en derhalve niet genotificeerd behoeven te worden. Overigens constateert het Hof slechts dat er sprake is van implementatie, zonder voor deze aanname een nadere motivering te geven.

In de aanhangige zaak C-246/98 (Berendsen-Koenen) zal het Hof zich naar verwachting uitspreken over de vraag hoe rechtstreeks het verband moet zijn tussen de communautaire verplichting en het technische voorschrift om onder de uitzonderingsbepaling te vallen. Deze vraag is in het bijzonder van belang voor implementatie waarbij enige beleidsruimte bestaat.

Eerste analyse van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Het standpunt dat zowel Nederland als de Commissie heeft ingenomen is gevolgd; indien het implementatie betreft behoeft niet genotificeerd te worden. Dit is volledig in lijn met de huidige notificatiepraktijk. Volgende uitspraken zullen meer duidelijkheid moeten geven over de precieze reikwijdte van de uitzonderingsbepaling van richtlijn 83/189/EEG.

Voorstel voor behandeling
Het fiche wordt door de ICER ter informatie aan de Minister van Justitie gestuurd.