C-428/24 en C-476/24 FZ AR e.a.  

Contentverzamelaar

C-428/24 en C-476/24 FZ AR e.a.  

Prejudiciële hofzaak   

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    30 september 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    16 november 2024

Trefwoorden: sanctielijst, trust, beschikking over middelen, zeggenschap

Onderwerp: 
-    Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 476/2014 van de Raad van 12 mei 2014: artikel 2, lid 1;
-    Besluit 2014/145/GBVB van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen;
-    Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;
-    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering.

Feiten:
C-428/24
Verzoekende partij is ‘FZ AR SpA’ (hierna: FZ), producent en verkoper van producten voor de verzorging en de groei van planten. De vennootschap maakt deel uit van een zeggenschapsketen met aan de top ‘Trust XT’. Trust XT heeft een meerderheidsaandeel van FZ. De oorspronkelijke begunstigde van de Trust was ‘ZU’, die in 2022 werd opgevolgd door zijn vrouw ‘TU’. Beiden zijn geplaatst op de in artikel 3 van verordening 269/2014 bedoelde lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen. Op 28 september 2022 is de bevriezing van FZ gelast omdat die vennootschap onder zeggenschap staat van Trust XT en dus een economisch middel vormt dat indirect verband houdt met TU. FZ heeft de rechter verzocht om een nietigverklaring van de bevriezingsmaatregel.

C-476/24
De feiten van deze zaak zijn gelijkwaardig aan de feiten in zaak C-428/28. Een van de verschillen is de verzoekende partij, die in dit geval de vennootschap ‘SX Ltd’ is. Bij deze vennootschap is TU ook de enige begunstigde.

Overweging:
C-428/24
De bevriezingsmaatregel rust op artikel 2, lid 1 van verordening 269/2014. De verwijzende rechter twijfelt over de uitlegging, de implicaties en effecten van die bepaling, omdat daarin is bepaald dat de economische middelen van personen die toebehoren aan, eigendom zijn, in het bezin zijn of onder zeggenschap staan van in de bijlage I vermelde personen, worden bevroren indien de middelen zijn ondergebracht in een trust en de begunstigde van de trust op de lijst is geplaatst. De verwijzende rechter vraagt zich af of het begrip ‘toebehoren’ alleen betrekking heeft op de ‘gebruikelijke situaties’ waarin de in bijlage I vermelde persoon de volle en exclusieve eigendom van het goed heeft, of dat het ook betrekking heeft op ‘atypische situaties’ zoals die waarin het goed in een trust is ondergebracht, waarbij het formeel op naam van een persoon is gesteld, maar bestemd is voor een in bijlage I vermelde begunstigde, ook indien de begunstigde daarvan geen gebruik kan maken zolang hij in die bijlage is vermeld. 

C-476/24
De overwegingen van de verwijzende rechter zijn in deze zaak gelijk aan die in zaak C-428/24.

Prejudiciële vragen C-428/24 en C-476/24 (vragen zijn identiek): 1) Staat artikel 2, [lid] 1, van verordening (EU) nr. 269/2014 in de weg aan een uitlegging volgens welke, in geval van goederen of middelen die zijn ondergebracht in een discretionaire trust (waarvan de begunstigde is geplaatst op de lijst in bijlage I bij deze verordening), die goederen en/of middelen moeten worden geacht hoe dan ook „toe te behoren” aan de begunstigde van de trust, zelfs als de op de trust toepasselijke nationale wet (of een eerbiedigingsbeding in de trustakte) de begunstigde uitdrukkelijk verbiedt om gebruik te maken van of te beschikken over de goederen/middelen die het voorwerp zijn van de trust zolang die persoon in bijlage I bij verordening (EU) nr. 269/2014 is vermeld, of althans zolang het gebruik van/de beschikking over die goederen/middelen in strijd is met het [Unie]recht? 

2) Indien vraag 1) bevestigend wordt beantwoord, staat artikel 2, [lid] 1, van verordening (EU) nr. 269/2014 dan in de weg aan een uitlegging volgens welke, in geval van goederen of middelen die zijn ondergebracht in een discretionaire trust (waarvan de begunstigde is geplaatst op de lijst in bijlage I bij deze verordening), die goederen en/of middelen moeten worden geacht hoe dan ook onder „zeggenschap” te staan van de begunstigde van de trust, zelfs als de op de trust toepasselijke nationale wet (of een eerbiedigingsbeding in de trustakte) de begunstigde uitdrukkelijk verbiedt om gebruik te maken van of te beschikken over de goederen/middelen die het voorwerp zijn van de trust zolang die persoon in bijlage I bij verordening (EU) nr. 269/2024 is vermeld, of althans zolang het gebruik van/de beschikking over die goederen/middelen in strijd is met het [Unie]recht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-380/09 P Melli Bank plc/Raad; C-10/18 P Marine Harvest/Commissie

Specifiek beleidsterrein: EZ; FIN; BZ