C-429/07, X BV, arrest van 11 juni 2009

Contentverzamelaar

C-429/07, X BV, arrest van 11 juni 2009

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2009 in zaak C-429/07, X BV

Betrokken departementen
JUS, EZ, FIN

Sleutelwoorden

Mededingingsbeleid – Artikelen 81 EG en 82 EG – Artikel 15, lid 3, van verordening (EG) nr. 1/2003 – Door Commissie ingediende schriftelijke opmerkingen – Nationaal geschil over fiscale aftrekbaarheid van bij beschikking van Commissie opgelegde geldboete

Beleidsrelevantie
Dit arrest maakt duidelijk dat de Europese Commissie ook uit eigen beweging schriftelijke opmerkingen kan indienen in een nationale procedure die niet rechtstreeks betrekking heeft op de toepassing van artikel 81 EG of 82 EG, maar waarin deze artikelen slechts indirect in beeld zijn. Zo kan zij ook van deze bevoegdheid gebruik maken in een nationale procedure die gaat over de volledige of gedeeltelijke aftrekbaarheid van de belastbare winst van een door de Commissie wegens schending van artikel 81 of 82 EG opgelegde geldboete.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
In 2002 heeft de Commissie wegens overtreding van artikel 81 EG boetes opgelegd aan een aantal bedrijven. Eén van deze bedrijven heeft de opgelegde boete binnen de groep waarvan zij de moedervennootschap is, gedeeltelijk doorbelast, met name aan een van haar Nederlandse dochtervennootschappen. Deze dochtervennootschap, X BV, beweert dat deze doorbelaste boete fiscaal aftrekbaar is. In mei 2006 wordt de gedeeltelijke aftrek van deze boete toelaatbaar geacht door de rechtbank te Haarlem. De inspecteur gaat hiertegen in beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam.
De Europese Commissie heeft het Gerechtshof in maart 2007 laten weten dat zij opmerkingen wenste te maken als amicus curiae. Indien de coherente toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag zulks vereist, kan de Commissie op grond van artikel 15, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1/2003 over de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 EG, uit eigen beweging schriftelijke opmerkingen bij de rechterlijke instanties van de lidstaten indienen.
Het Gerechtshof vraagt vervolgens aan het Hof van Justitie EG of de Commissie deze bevoegdheid wel heeft in een nationale procedure die betrekking heeft op de volledige of gedeeltelijke aftrekbaarheid van de belastbare winst, van een door de Commissie wegens schending van artikel 81 EG of 82 EG opgelegde geldboete. Het Hof oordeelt dat artikel 15, lid 3, eerste alinea, van genoemde verordening ziet op twee verschillende vormen van indiening van opmerkingen met een verschillende werkingssfeer. Namelijk (1) de indiening van opmerkingen door de nationale mededingingsautoriteiten voor de rechterlijke instanties in hun respectieve lidstaten over de toepassing van artikel 81 EG of artikel 82 EG. En (2) de indiening van opmerkingen door de Commissie voor de rechterlijke instanties van de lidstaten, indien de coherente toepassing van artikel 81 EG of artikel 82 EG dit vereist. Volgens het Hof kan deze laatste voorwaarde zelfs worden vervuld in gevallen waarin de betrokken procedure niet onderwerpen in verband met de toepassing van artikel 81 of 82 van het Verdrag betreft.
Het Hof is van mening dat de uitkomst van de zaak bij de nationale rechter over de fiscale aftrekbaarheid van een gedeelte van een door de Commissie opgelegde boete kan raken aan de doeltreffendheid van de door de Commissie opgelegde sanctie voor overtreding van het mededingingsrecht. Als een boete immers volledig of gedeeltelijk aftrekbaar zou zijn, zou de boete veel minder doeltreffend zijn. In dat geval dreigt de coherente toepassing van de artikelen 81 en 82 EG te worden ondermijnd .

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten

De bevoegdheid van de Commissie op grond van artikel 15, derde lid van de verordening is uitgewerkt in artikel 44a Rv. De Commissie kan (net als de directeur-generaal van de Nma) ingevolge die bepaling schriftelijke opmerkingen maken in een civiele procedure waarin zij geen partij is, indien zij daartoe de wens te kennen heeft gegeven. Vóór het arrest van het Hof in de zaak X BV werd aangenomen dat deze bevoegdheid uitsluitend bestond in zaken waarin tussen partijen daadwerkelijk de toepassing van artikel 81 en 82 EG aan de orde was. De uitspraak van het Hof brengt mee dat dit vereiste niet geldt. Ook in andersoortige zaken waarin de toepassing van artikel 81 en 82 EG slechts indirect aan de orde is, heeft de Commissie volgens het Hof de bevoegdheid om als amicus curiae op te treden en dus schriftelijke opmerkingen te maken. De bevoegdheid van de Commissie om zich te mengen in nationale procedures blijkt ruimer te zijn dan tot dusverre is aangenomen. Hetzelfde kan geconcludeerd worden over de bevoegdheid van de directeur-generaal van de Nma, deze mag op dezelfde gronden tussenkomen,

Voorstel van behandeling

De ICER zendt het arrest en het bijbehorende fiche aan de ministers van Financiën, van Economische Zaken en van Justitie. De ICER verzoekt de minister van Justitie om het arrest en het bijbehorende fiche door te geleiden aan de Raad voor de Rechtspraak. Een vervolgfiche is niet nodig.