C-429/23 NARE-BG
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 20 september 2023 Schriftelijke opmerkingen: 6 november 2023
Trefwoorden: naheffingsaanslag, vervaltermijn, COVID-pandemie
Onderwerp: Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikelen 167, 168, 178, 179, 180, 182, 184, 185, 250-252 en 273.
Feiten:
De verwerende partij, de belastingautoriteit, heeft bij de vaststelling van een naheffingsaanslag onregelmatigheden geconstateerd bij de verzoekende partij, NARE-BG EOOD (hierna: NARE-BG), met betrekking tot de te verrekenen en terug te betalen bedragen. In 2021 heeft NARE-BG de belastingautoriteiten op grond van de wet op de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: nationale wetgeving) reeds meegedeeld dat zij vanwege de COVID-pandemie en quarantaine technische fouten in de overzichten van de facturen over de belastingtijdvakken november en december 2020 had gemaakt. De belastingautoriteit heeft het recht op aftrek van voorbelasting ontzegd en wees erop dat de vervaltermijn volgens nationale wetsbepalingen voor de uitoefening van het recht op aftrek van voorbelasting voor de in de naheffingsaanslag genoemde facturen in december 2020 is verstreken en het recht op aftrek van voorbelasting is uitgesloten. Volgens de belastingautoriteit heeft NARE-BG in strijd met een nationale wetsbepaling het recht op volledige aftrek van voorbelasting uitgeoefend en moet de aftrek van voorbelasting voor december 2020 voor de genoemde facturen worden bijgesteld. Bij de naheffingsaanslag is NARE-BG daarom het recht op aftrek van voorbelasting ontzegd.
Overweging:
In Bulgarije zijn specifieke voorschriften vastgesteld tijdens de COVID-pandemie en voorzagen de genoemde voorschriften in een verlenging van de termijnen voor de aangifte en de betaling van bepaalde belastingen, maar voorzagen zij niet in deze mogelijkheid voor de aangifte, de betaling en het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde. In casu rijst volgens de verwijzende rechter daarom de vraag of het is toegestaan dat verzoekster de aangifte – door het indienen van een btw-aangifte over december 2020 en een correctieopgave voor november 2020 – achteraf corrigeert en het recht op aftrek van voorbelasting voor leveringen uitoefent die zij vóór de datum van haar registratie volgens de nationale wetgeving heeft ontvangen. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of de toepasselijke nationale bepalingen en praktijken de uitoefening van het recht op aftrek van voorbelasting in deze omstandigheden in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken en of zij verenigbaar zijn met de artikelen 184 en 186 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, alsook met de beginselen van fiscale neutraliteit, gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. De verwijzende rechter wijst dat het verschil in casu ten aanzien van de omstandigheden in de arresten EMS-Bulgaria Transport en Ecotrade is gelegen in de specifieke wettelijke bepalingen die, wegens de moeilijkheden waarmee de marktdeelnemers in het kader van de COVID-19-pandemie worden geconfronteerd, voorzien in langere termijnen voor de aangifte en betaling van de verschuldigde belastingen, maar niet in een soortgelijke mogelijkheid voor de aangifte, de betaling en het recht op aftrek met betrekking tot de btw. De tweede prejudiciële vraag vloeit volgens de verwijzende rechter voort uit het verschil tussen de omstandigheden van de zaak waarin het arrest Staatssecretaris van Financiën is gewezen en de omstandigheden van de onderhavige zaak wat betreft het tijdvak voor het indienen van de correctieopgave.
Prejudiciële vragen:
1) Heeft een vervaltermijn als die welke in het hoofdgeding aan de orde is – tegen de achtergrond van de bij wet ingevoerde maatregelen om de epidemie in te dammen, waaronder het opleggen van bestuursrechtelijke maatregelen om het verlaten van de woning en de bewegingsvrijheid in plaatsen te beperken, het contact met andere personen te beperken en winkels te sluiten, waarbij in het kader van die maatregelen ter indamming van de epidemie de termijnen voor de aangifte en de betaling van belastingschulden overeenkomstig de Zakon za korporativnoto podohodno oblagane (wet op de vennootschapsbelasting) (die de termijnen voor de aangifte en de betaling van inkomstenbelastingen naar nationaal recht regelt) zijn verlengd – tot gevolg dat de uitoefening van het recht op aftrek van voorbelasting door de belastingplichtigen tijdens de periode waarin de maatregelen ter indamming van de epidemie gelden, in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt, en zijn vanuit dit oogpunt nationale regelingen en praktijken van de belastingdienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, verenigbaar met artikel 184 juncto artikel 186 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1; hierna: „btw-richtlijn”), in het licht van het bij deze richtlijn ingevoerde beginsel van fiscale neutraliteit en de Unierechtelijke beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid (arrest van 8 mei 2008, Ecotrade, C-95/07 en C-96/07, EU:C:2008:267)?
2) Is in de omstandigheden van de onderhavige zaak, in het licht van de in de Zakon za danak varhu dobavenata stoynost (wet op de belasting over de toegevoegde waarde; hierna: „ZDDS”) opgenomen mogelijkheid om de opgegeven gegevens te corrigeren door een btw-aangifte overeenkomstig de ZDDS, krachtens artikel 184 juncto artikel 186 van de btw-richtlijn een praktijk van de belastingdienst toelaatbaar waarbij een belastingplichtige het recht op aftrek van voorbelasting wordt ontzegd op grond dat de btw werd opgegeven in een regularisatieaangifte die werd ingediend om de gegevens te corrigeren voor het laatste belastingtijdvak van de vervaltermijn (twaalf maanden) voor de uitoefening van het recht op aftrek van voorbelasting over leveringen die de belastingplichtige vóór zijn registratie volgens de ZDDS heeft ontvangen, voor zover de transacties niet verborgen waren gehouden, de gegevens over de uitvoering ervan waren opgenomen in de boekhouding van verzoekster, de belastingdienst over de noodzakelijke informatie beschikte en er geen aanwijzingen waren dat de begroting schade had geleden?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-194/21 Staatssecretaris van Financiën; C-95/07 en C-96/07 Ecotrade; C-284/11 EMS-Bulgaria Transport; C-183/14.
Specifiek beleidsterrein: FIN