C-434/15 Asociación Profesional Elite Taxi en 10 april 2018 in zaak C-320/16 Uber France SAS

Contentverzamelaar

C-434/15 Asociación Profesional Elite Taxi en 10 april 2018 in zaak C-320/16 Uber France SAS

Signaleringsfiche

Arresten van het Hof van Justitie van 20 december 2017 in zaak C-434/15 Asociación Profesional Elite Taxi en van 10 april 2018 in zaak C-320/16 Uber France SAS

 

Betrokken departementen

EZK, I&W

 

Sleutelwoorden

Prejudiciële verwijzing – Artikel 56 VWEU – Artikel 58, lid 1, VWEU– Richtlijn 2006/123/EG –Richtlijn 2000/31/EG – Richtlijn 98/34/EG – Diensten op het gebied van vervoer – Diensten van de informatiemaatschappij – Bemiddelingsdienst die door middel van een smartphoneapp particuliere bestuurders die hun eigen voertuig gebruiken, tegen betaling in contact brengt met personen die een stadstraject willen afleggen – Vereiste van een vergunning – Informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften

 

Beleidsrelevantie

In de arresten in zaak C-434/15 Asociación Profesional Elite Taxi en C-320/16 Uber France SAS kwalificeert het Hof de online bemiddelingsdienst aangeboden door Uber Spanje en Uber France als “dienst op het gebied van vervoer” in de zin van artikel 58, eerste lid, VWEU. Deze kwalificatie is van belang, omdat de ruimte voor lidstaten voor het stellen voorwaarden en beperkingen aan het leveren van de dienst (in casu een vergunningplicht) ruimer zijn onder artikel 58, eerste lid, VWEU dan onder richtlijn 2000/31/EG. De kwalificatie van een online bemiddelingsdienst als “dienst van de informatiemaatschappij” is voorts van belang voor de toepasselijkheid van de in Richtlijn 98/34/EG neergelegde informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften. Deze kwestie staat centraal in het arrest van het Hof in zaak C-320/16 Uber France SAS.

De kwalificatie als “dienst van de informatiemaatschappij” is ook van belang voor de toepasselijkheid van de andere onderdelen van richtlijn 2000/31/EG die niet zien op het vrij verkeer van diensten, zoals de beperking van aansprakelijkheid voor tussenpersonen en het verbod voor lidstaten om aan tussenpersonen algemene toezichtsverplichtingen op te leggen. Deze onderdelen van richtlijn 2000/31/EG zijn overigens niet aan de orde in onderhavige arresten.

Er spelen tot slot ook andere beleidsdiscussies over bedrijven die actief zijn in de zogenoemde platformeconomie en/of deeleconomie, bijvoorbeeld inzake de status onder het arbeidsrecht van personen die diensten verlenen door tussenkomst van deze bedrijven. De in onderhavige arresten aan de orde zijnde rechtsvragen zijn niet relevant voor die discussies.

 

Samenvatting

Zaak C-434/15 Asociación Profesional Elite Taxi

In deze zaak draait het om de bemiddelingsdienst, die wordt verleend door Uber Systems SpainSL en waarmee particuliere bestuurders, die hun eigen voertuig gebruiken, door middel van een smartphoneapp, tegen betaling in contact worden gebracht met personen die een stadstraject willen afleggen. De Spaanse rechter vraagt of deze bemiddelingsdienst moet worden gekwalificeerd als een ”dienst op het gebied van vervoer” in de zin van artikel 58, lid 1, VWEU, of dat deze dienst valt binnen de werkingssfeer van artikel 56 VWEU, dan wel richtlijn 2006/123 en richtlijn 2000/31. Het Hof stelt dat de bemiddelingsdienst in beginsel onderscheiden kan worden van de fysieke activiteit van de vervoersdienst. De bemiddelingsdienst voldoet in beginsel aan de criteria voor kwalificatie als “dienst van de informatiemaatschappij” in de zin van richtlijn 2006/123. De vervoersdienst moet worden gekwalificeerd als “dienst op het gebied van vervoer”.

De dienst waar deze zaak om draait laat zich echter, zo stelt het Hof, niet herleiden tot louter een bemiddelingsdienst, omdat de aanbieder van de bemiddelingsdienst een aanbod van stadsvervoersdiensten creëert die hij door middel van een app toegankelijk maakt en waarvan hij de algemene werking organiseert. De omstandigheden waar dit uit blijkt zijn volgens het Hof: particuliere bestuurders worden geselecteerd; deze bestuurders zouden zonder de app er niet toe worden gebracht deze diensten te leveren; de afnemers zouden zonder de app geen toegang hebben tot de diensten van deze bestuurders. Uber oefent bovendien een beslissende invloed uit de uitoefening van de dienst: zij bepaalt op zijn minst de maximumprijs van de rit, zij int deze prijs bij de klant en zij oefent een zekere invloed uit op de kwaliteit van de voertuigen en de bestuurders op het gedrag van de bestuurders.

De bemiddelingsdienst moet aldus volgens het Hof beschouwd worden als een integrerend deel van een dienstenpakket waarvan het hoofdbestanddeel bestaat in een vervoersdienst, die als geheel moet worden gekwalificeerd als „dienst op het gebied van vervoer” en niet als “dienst van de informatiemaatschappij”. Het Hof vindt steun voor deze kwalificatie in rechtspraak van het Hof volgens welke het begrip „dienst op het gebied van vervoer” niet alleen vervoerdiensten als zodanig omvat, maar ook elke dienst die inherent verbonden is aan de fysieke activiteit van het verplaatsen van personen of goederen van de ene naar de andere plaats door middel van een voertuig.Uit deze kwalificatie volgt dat de bemiddelingsdienst niet valt binnen de werkingssfeer van artikel 56 VWEU, richtlijn 2006/123 en richtlijn 2000/31, maar onder artikel 58, eerste lid, VWEU. Nu de Raad en het Europees Parlement geen gemeenschappelijke regels hebben vastgesteld, is het aan lidstaten om de voorwaarden vast te stellen voor het leveren van dit soort bemiddelingsdiensten.

 

Zaak C-320/16 Uber France SAS

In deze zaak draait het om de bemiddelingsdienst, verleend door Uber France SAS, die vergelijkbaar is met de bemiddelingsdienst die centraal stond in zaak C-434/15. De Franse rechter wenst te vernemen of een Franse wettelijke regeling, die het verbiedt om zonder vergunning te bemiddelen bij personenvervoer tegen betaling, beschouwd moet worden als regel betreffende “diensten van de informatiemaatschappij” die voorafgaand voorgelegd had moeten worden aan de Europese Commissie ingevolge richtlijn 98/34 (‘notificatierichtlijn technische voorschriften’).

Onder verwijzing naar de uitspraak in zaak C-434/15, concludeert het Hof dat de bemiddelingsdienst in deze zaak evenmin als “dienst van de informatiemaatschappij” moet worden beschouwd, maar als „dienst op het gebied van vervoer”. De in het geding zijnde Franse wettelijke regeling valt dus niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 98/34 en is dus ook niet is onderworpen aan de verplichting tot voorafgaande kennisgeving aan de Commissie bedoeld in artikel 8, lid 1, eerste alinea, van die richtlijn.

 

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten

De Nederlandse taxiwet- en regelgeving (v.v.) zijn in harmonie met de Hofuitspraken. De via Uber aangeboden taxivervoerdiensten vielen reeds onder die regelgeving. Met deze arresten is daarin geen verandering gekomen. Het arrest in de zaak C-434/15 geeft een welkom eerste antwoord op de vraag hoe online bemiddelingsdiensten onder het EU-recht moeten worden gekwalificeerd. Een nadere inkleuring door het Hof van de criteria die het Hof in dit arrest heeft gebruikt zou echter welkom zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om de vraag onder welke omstandigheden gesteld kan worden dat de aanbieder van een bemiddelingsdienst het aanbod van de onderliggende diensten creëert en onder welke omstandigheden wel of niet gesproken kan worden van een “beslissende invloed” op de onderliggende dienst. De op het moment van schrijven van dit fiche bij het Hof aanhangige zaak C-390/18 AIRBNB Ireland kan op deze punten een verdere verduidelijking geven.

 

Het oordeel van het Hof over de bemiddelingsdienst die Uber verleent, laat zich niet één op één vertalen naar andere online bemiddelingsdiensten. Een belangrijk aspect van onderhavig arrest is namelijk dat Uber bemiddelt ten aanzien van diensten op het gebied van vervoer, ten aanzien van welke op grond van artikel 58, eerste lid, VWEU een apart regime geldt. De kwalificatie van een bemiddelingsdienst zou anders kunnen zijn als er sprake is van een onderliggende dienst die wel valt binnen de werkingssfeer van artikel 56 VWEU of bijvoorbeeld van richtlijn 2006/123/EG. Ook zijn de diensten die Uber aanbiedt en de invloed die Uber heeft op de uitvoering van de onderliggende dienst, niet per definitie gelijk aan die van bedrijven die online bemiddelingsdiensten aanbieden ten aanzien van andersoortige onderliggende diensten.

 

De vraag welke mogelijkheden die lidstaten krachtens EU-recht hebben om in nationaal recht voorwaarden en beperkingen te stellen aan het leveren van een online bemiddelingsdiensten is op dit moment actueel vanwege de beleidsdiscussies omtrent het opleggen van verplichtingen aan bedrijven die actief zijn in de zogenoemde platformeconomie en/of deeleconomie (zie onder meer de Nederlandse Digitaliseringsstrategie en de kabinetsreactie op het Rathenau-rapport ‘Eerlijk delen; Waarborgen van publieke belangen in de deeleconomie en de kluseconomie’).

 

Voorstel voor behandeling

 

De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche met het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisneming aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.

​​​​​​​