C-434/16

Contentverzamelaar

C-434/16

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   22 september 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       8 oktober 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   8 november 2016

Trefwoorden: bescherming persoonsgegevens

Onderwerp:- handvest Grondrechten artikel 8

- richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

Verzoeker volgt een opleiding voor accountant bij het Institute of Chartered Accountants of Ireland (CAI). Dit verloopt voorspoedig, behalve een (‘open boek’-)examen Strategic Finance and Management Accounting (SFMA) waarvoor hij vier maal zakt. Na die vierde keer (najaar 2009) probeert hij de uitslag aan te vechten maar besluit dan (mei 2010) om een verzoek tot inzage in (al) zijn gegevens in te dienen op grond van de IER (persoons)gegevensbeschermingswetten. Het CAI geeft stukken vrij maar niet zijn schriftelijk examenwerk omdat dit niet onder het begrip ‘persoonsgegevens’ in de zin van de IER wet valt. Verzoeker neemt dan contact op met de IERaut persoonsgegevens (DPC, verweerster) met verzoek om bijstand, maar ook die geeft verzoeker in juni 2010 te kennen dat wat gegevensbescherming betreft in het algemeen geen rekening wordt gehouden met schriftelijk examenwerk omdat het daarbij doorgaans niet om persoonsgegevens gaat. Op 01-07-2010 dient verzoeker bij DPC een formele klacht in. DPC geeft aan dat, omdat geen sprake is van een wezenlijke schending van de wet er geen reden is om de klacht te onderzoeken. De antwoorden in het ‘open boek’-examen SFMA bevatten naar verwachting geen persoonlijke informatie over verzoeker of enige andere examenkandidaat.

Bij de verwijzende IER rechter (Supreme Court) verwijst verweerster onder meer naar de zaken C-141/12 en C-372/12 (Y.S., M. en S.) waarin de verzoekers inzage in een rapport vroegen waarin de rechtsbasis van de aangevochten besluiten werd uiteengezet. De eis werd afgewezen vanwege het feit dat het niet om ‘persoonsgegevens’ ging. Volgens verzoeker gaat het bij het examenformulier wel om persoonsgegevens; het bevat biometrische gegevens (met de hand geschreven, de antwoorden vormen een weergave van zijn intellect, denkprocessen en mening, en het formulier kan opmerkingen van de examinator bevatten. ‘Examens’ komen wel aan de orde in de Wet gegevensbescherming. Het gaat dan weliswaar over regelingen met betrekking tot examenresultaten, maar volgens verzoeker betekent dit impliciet dat het bij examens wel degelijk om persoonsgegevens gaat.

Omdat de verwijzende rechter meer uitleg nodig heeft over de betekenis van ‘persoonsgegevens’ in de zin van RL 95/46 legt hij de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1 Kunnen gegevens die in of als antwoorden door een kandidaat tijdens een beroepsexamen worden opgeschreven, persoonsgegevens zijn in de zin van richtlijn 95/46/EG?

2 Indien het antwoord op vraag 1 luidt dat alle of sommige van dergelijke gegevens persoonsgegevens kunnen zijn in de zin van de richtlijn, welke factoren zijn dan relevant voor de vaststelling of het in een bepaald geval bij dergelijk schriftelijk examenwerk om persoonsgegevens gaat, en hoe zwaar dienen dergelijke factoren te wegen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-141/12 en C-372/12 Y.S., M. en S

Specifiek beleidsterrein: BZK; VenJ