C-437/22 Eesti Vabariik (Pollumajanduse Registrite ja Informatsiooni Amet)
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 30 september 2022 Schriftelijke opmerkingen: 16 november 2022
Trefwoorden: Elfpo, subsidiefraude, vennootschappen, plattelandsontwikkelingsbijstand
Onderwerp:
• Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
• Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad
• Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden
Feiten:
Bij vonnis van de Estse rechter in eerste aanleg (Viru Maakohus) van 15-03-2021 is R.M. veroordeeld wegens drie gevallen van subsidiefraude. Hij had namelijk als vertegenwoordiger van de vennootschap X OÜ (X) opzettelijk onjuiste gegevens aan de PRIA verstrekt, waardoor de PRIA tussen 2013 en 2017 ten onrechte landbouwsubsidie aan X heeft uitbetaald, welke subsidie door de Europese Unie moest worden gefinancierd. In twee van de drie genoemde gevallen van subsidiefraude werd naast R.M. ook E.M. als mededader veroordeeld (verzoekers). De Viru Maakohus zette in haar vonnis uiteen dat overeenkomstig artikel 7 van verordening 2988/95 communautaire administratieve maatregelen en sancties ook kunnen worden opgelegd aan de personen die aan het begaan van de onregelmatigheid hebben deelgenomen, aan de personen die voor de onregelmatigheid aansprakelijk kunnen worden gesteld of die het begaan ervan hadden moeten voorkomen. Derhalve heeft de benadeelde partij het recht om de subsidie die ten onrechte aan X is betaald ook van verzoekers terug te vorderen. De raadslieden van de verzoekers hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld dat zowel de strafrechtelijke veroordeling van de verdachten als de toewijzing van de publiekrechtelijke nevenvordering betrof. In hoger beroep is het vonnis van de Viru Maakohus gehandhaafd. Hiertegen hebben de raadslieden van verzoekers cassatieberoep ingesteld. De strafkamer van de hoogste rechterlijke instantie heeft in de onderhavige strafzaak een deelarrest gewezen, waarbij verzoekers in meerdere gevallen schuldig zijn verklaard aan de hierboven genoemde subsidiefraude en aan hen een straf is opgelegd. Daardoor zijn de uitspraken omtrent de schuld van de verdachten en de straftoemeting onherroepelijk geworden. Verzoekers zijn van mening dat de door de benadeelde partij ingestelde publiekrechtelijke vordering niet ontvankelijk is. Volgens artikel 54, lid 1, verordening 1306/2013 vorderen de lidstaten de subsidie terug van de begunstigde. In casu is X de begunstigde van de subsidie. Zij is weliswaar uit het handelsregister geschrapt, maar haar verplichtingen zijn na een fusie van vennootschappen overgegaan op haar rechtsopvolgster Y OÜ. De benadeelde partij heeft de subsidie niet van Y OÜ teruggevorderd. De vordering tot terugbetaling kan niet uitsluitend jegens de natuurlijke persoon die de inbreuk heeft gemaakt worden ingesteld.
Overweging:
Het is niet duidelijk of de rechtstreekse werking van artikel 7 van verordening 2988/95 ook uitgesloten is wanneer het gaat om de terugvordering van een als gevolg van een onregelmatigheid onverschuldigd betaalde subsidie. Het mag immers niet uit het oog worden verloren dat de verplichting om de wederrechtelijk geïnde bedragen terug te betalen wel een administratieve maatregel is in de zin van artikel 4 van verordening 2988/95, maar geen administratieve sanctie in de zin artikel 5 van die verordening. De verwijzende rechter verzoekt het Hof om een prejudiciële beslissing over de vraag of in omstandigheden als die van het hoofdgeding uit artikel 7 van verordening 2988/95, gelezen in samenhang met artikel 56, lid 1, en artikel 54, lid 1, van verordening 1306/2013 alsmede met artikel 35, lid 6, van gedelegeerde verordening 640/2014, een rechtsgrondslag met rechtstreekse werking voortvloeit op basis waarvan door fraude verkregen subsidie die uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) is gefinancierd, kan worden teruggevorderd van de vertegenwoordigers van de begunstigde rechtspersoon, die opzettelijk onjuiste gegevens hebben verstrekt om de subsidie op frauduleuze wijze te verkrijgen. De verwijzende rechter verzoekt het Hof tevens om een prejudiciële beslissing over de vraag of in omstandigheden als die van de onderhavige zaak, waarin een als gevolg van fraude uit het Elfpo te financieren subsidie is vastgesteld en is uitbetaald aan een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, ook de vertegenwoordigers van de begunstigde vennootschap, die de fraude hebben gepleegd en die ten tijde van de frauduleuze verkrijging van de subsidie tevens economisch rechthebbende van deze vennootschap waren, als begunstigde in de zin van artikel 54, lid 1, van verordening 1306/2013 en artikel 35, lid 6 van gedelegeerde verordening 640/2014 kunnen worden beschouwd.
Prejudiciële vragen:
1) Biedt artikel 7 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995, gelezen in samenhang met artikel 56, lid 1, en artikel 54, lid 1, van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013, en artikel 35, lid 6, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, een rechtsgrondslag met rechtstreekse werking voor de terugvordering van door fraude verkregen, uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) gefinancierde subsidie van de vertegenwoordigers van een begunstigde rechtspersoon die opzettelijk onjuiste gegevens hebben verstrekt om de subsidie op frauduleuze wijze te verkrijgen?
2) Kunnen in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin een uit het Elfpo te financieren subsidie ten gevolge van fraude is vastgesteld en uitbetaald aan een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (Osaühing), ook de vertegenwoordigers van de begunstigde vennootschap die de fraude hebben gepleegd en die ten tijde van de frauduleuze verkrijging van de subsidie tevens economisch rechthebbende van deze vennootschap waren, als begunstigde in de zin van artikel 54, lid 1, van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 en artikel 35, lid 6, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 worden beschouwd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-580/17), (C-367/09), (C-670/11), (C-260/14 en C-261/14), (C-278/02), (C-447/20 en C-448/20), (C-599/13)
Specifiek beleidsterrein: LNV, EZK, FIN