C-438/05, Viking, arrest van 11 december 2007 en C-341/05, Laval, arrest an 18 december 2007

Contentverzamelaar

C-438/05, Viking, arrest van 11 december 2007 en C-341/05, Laval, arrest an 18 december 2007

Fiche
Arresten van het Hof van Justitie van 11 december 2007 in de zaak C-438/05, International Transport Workers’ Federatie/Finnish Seamen’s Union tegen Viking Line ABP/OÜ Viking Line Eesti, en van 18 december 2007 in de zaak C-341/05, Laval un Partneri Ltd tegen Svenska Byggnadsarbetareförbundet, Svenska Byggnadsarbetareförbundet avdelning 1, Gyggettan en Svenska Elektrikerförbundet

Betrokken departementen
SZW, EZ, JUS, V&W, BZK

Sleutelwoorden
Recht van vestiging – Vrij verrichten van diensten - Grondrechten – Terbeschikkingstelling van werknemers - Collectieve acties van vakbond – Richtlijn 96/71/EG

Beleidsrelevantie
Collectieve acties van vakbonden waaruit marktbelemmeringen voortvloeien, kunnen rechtstreeks getoetst worden aan de Verdragsbepalingen inzake de marktvrijheden. Dergelijke acties zijn slechts toelaatbaar, als deze kunnen worden gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang en daartoe noodzakelijk en proportioneel zijn.
Het staat de lidstaten vrij om via wetgeving of algemeen verbindendverklaring van cao-bepalingen dwingende bepalingen van sociale bescherming vast te stellen, die ook ten aanzien van tijdelijk in het land werkzame werknemers dienen te worden toegepast.
Vakbonden mogen via collectieve acties voor deze werknemers gunstiger arbeidsvoorwaarden proberen af te dwingen. Die voorwaarden mogen echter niet verder gaan dan de door de overheid (via wet of avv) vastgestelde regelingen of andere aangelegenheden betreffen dan die genoemd in richtlijn 96/71/EG.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
De uitspraken betreffen met name het Scandinavische arbeidsrechtelijke stelsel, dat gekenmerkt wordt door een sterke vakbeweging, vergaande regulering op sociaal gebied via cao’s, geen wettelijke regulering van het minimumloon, de afwezigheid van een stelsel van algemeen verbindendverklaring van cao-bepalingen, en een wettelijke regulering van het collectief actierecht. Voor Nederlandse wetgeving of beleid vloeien uit de uitspraken geen concrete gevolgen voort, gelet op de wezenlijk andere opzet van het hier geldende stelsel. De minimale sociale bescherming voor tijdelijk in Nederland werkzame werknemers is in Nederland vastgelegd in wetten (o.m. Wet minimumloon, Arbeidstijdenwet, Arbeidsomstandighedenwet, Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid) en algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen, terwijl Nederland geen wettelijke regulering kent van het collectief actierecht, maar de normering daarvan overlaat aan de rechter.

Wel kunnen enkele, mede voor Nederland van belang zijnde, algemene lijnen uit deze uitspraken worden gedestilleerd.
1. Het Hof heeft –conform eerdere uitspraken- duidelijk vastgesteld dat ook collectieve regelingen van privaatrechtelijke aard ter regulering van arbeid in loondienst, zelfstandige arbeid, en het verrichten van diensten, rechtstreeks getoetst kunnen worden aan de Verdragsbepalingen inzake de marktvrijheden.
2. Voor zover het gaat om regelingen van sociale aard wordt door het Hof op die regelingen de rule of reason-benadering toegepast: uit dergelijke regelingen voortvloeiende marktbeperkingen zijn slechts toelaatbaar, indien deze kunnen worden gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang, daartoe noodzakelijk en proportioneel zijn, en niet-discriminatoir.
3. Het voorgaande geldt eveneens voor collectieve acties van vakbonden waaruit marktbelemmeringen voortvloeien.
4. Regelingen ter handhaving van een minimumniveau van sociale bescherming binnen het grondgebied worden door het Hof in principe erkend als gerechtvaardigd. Hetzelfde geldt voor collectieve acties met die doelstelling; in aansluiting op onder meer het Europees Sociaal Handvest wordt dit actierecht door het Hof als een fundamenteel rechtsbeginsel erkend.
5. Hierbij wordt door het Hof evenwel onderscheid gemaakt tussen enerzijds uit handelen van de lidstaten voortvloeiende markbeperkingen, en anderzijds uit handelen van de vakorganisaties voortvloeiende marktbeperkingen:
a. De vrijheid van de lidstaten, om via wetgeving of algemeen verbindendverklaring van cao-bepalingen dwingende bepalingen van sociale bescherming vast te stellen, die ook ten aanzien van tijdelijk in het land werkzame werknemers dienen te worden toegepast, wordt erkend.
b. Het recht van vakbonden, om via collectieve acties af te dwingen dat gunstiger arbeidsvoorwaarden ten aanzien van tijdelijk in het land werkzame werknemers worden toegepast is evenwel beperkter, en wordt niet aanwezig geacht indien die voorwaarden verder gaan dan de door de overheid (via wet of avv) vastgestelde regelingen, en evenmin indien het om andere voorwaarden gaat dan voorwaarden betreffende de in artikel 3, eerste lid, van richtlijn genoemde aangelegenheden.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
In zaak C-438/05, Viking, ging het om collectieve acties naar aanleiding van het plan van de Finse veerdienst Viking Line om een Fins schip formeel te vestigen in Estland (‘om te vlaggen’) om zo een goedkopere Estse bemanning aan te kunnen nemen. De Finse vakbond organiseerde stakingsacties om Viking Line te bewegen een CAO met haar af te sluiten op grond waarvan voor de bemanning de Finse arbeidsvoorwaarden zouden gelden.
Het Hof stelt vast dat de verdragsbepalingen terzake van de fundamentele vrijheden niet alleen gelden voor overheidshandelen, maar ook voor collectieve regelingen van arbeid in loondienst, zelfstandige arbeid en het verrichten van diensten. Omdat collectieve acties onlosmakelijk verbonden zijn aan het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten, zijn ook deze niet uitgezonderd van de werkingssfeer van die verdragsbepalingen. Een particuliere onderneming kan zich dus tegenover een vakbond op het recht van vrije vestiging beroepen. Collectieve acties kunnen een verboden belemmering van de vrijheid van vestiging vormen, tenzij zij gerechtvaardigd zijn doordat daarmee het legitieme doel van de bescherming van werknemers wordt nagestreefd. Dat is het geval indien arbeidsplaatsen- of voorwaarden op het spel staan of ernstig in gevaar zijn. Daarnaast moeten de acties geschikt zijn voor de verwezenlijking van dat doel en niet verder gaan dan daarvoor noodzakelijk is. Het Hof laat het aan de nationale rechter over om te beoordelen of de collectieve acties in casu aan deze voorwaarden voldoen.

In zaak C-341/05, Laval, ging het om collectieve acties van Zweedse vakbonden die erop gericht waren een bouwonderneming ertoe te brengen zich aan te sluiten bij de Zweedse bouw-cao en de in Zweden ter beschikking gestelde Letse werknemers een bepaald loon te garanderen.
Richtlijn 96/71 (de zgn. detacheringsrichtlijn) bepaalt dat op ter beschikking gestelde werknemers de arbeidsvoorwaarden en –omstandigheden met betrekking tot een aantal expliciet genoemde aangelegenheden van toepassing zijn die in de lidstaat van ontvangst zijn vastgelegd in wettelijke bepalingen en/of algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten. In Zweden zijn de in de richtlijn genoemde arbeidsvoorwaarden en –omstandigheden voor ter beschikking gestelde werknemers wettelijk geregeld, behalve het minimumloon. De lonen worden in Zweden vastgesteld door de sociale partners in het kader van collectieve onderhandelingen die volgen op de aansluiting van een onderneming bij de cao; een systeem van algemeen verbindend verklaren van cao’s kent Zweden niet. Verder is nog van belang dat de in Zweden geldende bouw-cao enkele financiële verplichtingen bevat voor de werkgever, die niet behoren tot de in de richtlijn genoemde onderwerpen en dat het Zweedse recht vakbonden het recht geeft om onder bepaalde voorwaarden collectieve acties te voeren om werkgevers te bewegen zich aan te sluiten bij de cao en loononderhandelingen te voeren.
Volgens het Hof beoogt de detacheringsrichtlijn de naleving van een kern van dwingende bepalingen voor minimale bescherming van ter beschikking gestelde werknemers te garanderen. Het beschermingsniveau dat van in andere lidstaten gevestigde ondernemingen mag worden verlangd is beperkt tot een limitatieve lijst van thema’s, voor zover deze in de lidstaat van ontvangst in wettelijke bepalingen en/of algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten zijn vastgelegd.
Het recht van vakbonden om collectieve actie te voeren is een grondrecht, doch dit betekent niet dat collectieve acties tegen een in een andere lidstaat gevestigde onderneming buiten de werkingssfeer van de verdragsbepalingen terzake van de fundamentele vrijheden vallen. Het recht voor de vakbonden om collectieve actie te voeren om in andere lidstaten gevestigde ondernemingen te bewegen zich aan te sluiten bij de bouw-cao en loononderhandelingen te voeren, kan het voor deze ondernemingen minder aantrekkelijk en zelfs moeilijker maken om bouwwerkzaamheden uit te voeren op Zweeds grondgebied. Dit is een beperking van het vrij verrichten van diensten. Een dergelijke beperking is alleen gerechtvaardigd, als daarmee een legitiem doel wordt nagestreefd en als de beperking geschikt is om dat doel te bereiken en niet verder gaat dan daarvoor noodzakelijk is. Bescherming van werknemers tegen sociale dumping kan een legitiem doel kan zijn, maar in casu zijn de acties gericht op het afdwingen van arbeidsvoorwaarden en –omstandigheden die verder gaan dan de minimale bescherming waartoe de werkgever is verplicht (de ‘extra’ financiële verplichtingen in de bouw-cao), en van loononderhandelingen waarvan de uitkomst zeer ongewis is. Tot slot overweegt het Hof dat sprake is van discriminatie als een nationale regeling, zoals die in Zweden, collectieve acties toelaat tegen een in een andere lidstaat gevestigde onderneming, ook als die in de lidstaat van herkomst gebonden is aan een cao, terwijl collectieve acties verboden zijn tegen een nationale onderneming die op het eigen grondgebied aan een cao is gebonden. De buitenlandse onderneming wordt daarmee op dezelfde wijze behandeld als een nationale onderneming die aan geen enkele cao is gebonden. Een dergelijke discriminatie kan slechts worden gerechtvaardigd door overwegingen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid, waarvan in casu echter geen sprake is.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en de arresten ter kennisneming toe aan de ministers van Economische Zaken, van Justitie, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Verkeer & Waterstaat.