C-440/05, Commissie tegen Raad (Milieustrafrecht), arrest van 23 oktober 2007

Contentverzamelaar

C-440/05, Commissie tegen Raad (Milieustrafrecht), arrest van 23 oktober 2007

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 23 oktober 2007, in de zaak C-440/05, Commissie van de EG tegen de Raad van de EU

Betrokken departementen
Justitie, V&W, BZ, VROM, LNV, EZ, SZW, FIN, BZK

Sleutelwoorden
Bevoegdheid gemeenschapswetgever tot strafbaarstelling - aard en hoogte van straffen –scheepsverontreiniging – milieu - artikel 80, tweede lid, EG

Beleidsrelevantie
Dit is de tweede uitspraak van het Hof over (de omvang van) de bevoegdheid van de gemeenschapswetgever om strafrechtelijke onderwerpen te regelen op basis van het EG-verdrag. Eerder is in zaak C-176/03 bepaald dat strafrechtelijke sancties ter handhaving van het gemeenschappelijk milieubeleid in regelgeving op grond van het EG-verdrag kunnen worden voorgeschreven. In het nieuwe arrest wordt de ingeslagen lijn doorgetrokken naar het terrein van de veiligheid en milieubescherming in de scheepvaart.
Het Hof komt, kort samengevat, tot de volgende conclusies:
• Op grond van artikel 80, tweede lid, EG kan de gemeenschapswetgever lidstaten verplichten om overtredingen van communautaire regelgeving op het gebied van de veiligheid van de scheepvaart waarvan de niet-naleving ernstige gevolgen voor het milieu kan hebben, strafbaar te stellen indien dit voor de doeltreffendheid van de bepalingen noodzakelijk is;
• Aard en hoogte van strafrechtelijke sancties mogen alleen worden vastgesteld op grond van de derde pijler van de EU.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Het gaat in deze zaak om de vraag of kaderbesluit 2005/667/JBZ tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van verontreiniging vanaf schepen op basis van de juiste rechtsgrondslag is vastgesteld. Dit besluit was gebaseerd op de derde pijler van de EU en diende ter aanvulling van richtlijn 2005/35/EG inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken.
Doel van de richtlijn is het bereiken van een hoog niveau van veiligheid en milieubescherming in het zeevervoer. Het kaderbesluit voorzag in een aantal strafrechtelijke maatregelen om dit te verwezenlijken. De richtlijn omschrijft de inbreuken (ongeoorloofde lozingen vanaf schepen); het kaderbesluit merkte deze inbreuken vervolgens aan als strafbaar te stellen feiten en verplichtte de lidstaten te voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen. Ook werden aard en hoogte van strafrechtelijke sancties voorgeschreven.
Het Hof herhaalt dat het straf(proces)recht in beginsel niet behoort tot de bevoegdheden van de gemeenschapswetgever. Echter, wanneer doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen noodzakelijk zijn in de strijd tegen ernstige aantastingen van het milieu, kan de gemeenschapswetgever lidstaten verplichten om inbreuken strafbaar te stellen.
Het Hof komt tot de conclusie dat de artikelen van het kaderbesluit over strafbaar feit, medeplichtigheid en uitlokking en aansprakelijkheid van rechtspersonen voornamelijk tot doel hebben de maritieme veiligheid en de bescherming van het milieu te verbeteren en dat zij om die reden geldig hadden kunnen worden vastgesteld op basis van artikel 80, tweede lid, EG. Het kaderbesluit wordt daarom nietig verklaard.
Zonder nadere motivering oordeelt het Hof voorts dat de vaststelling van de aard en hoogte van de op te leggen straffen niet tot de bevoegdheid van de Gemeenschapswetgever behoort.

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten
De kabinetsstandpunten over de ontwerprichtlijnen inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht en inzake strafrechtelijke maatregelen om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen, stemmen overeen met het arrest en behoeven geen aanpassing. Voor de periode tot de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zullen geen eerste pijler instrumenten tot stand komen met bepalingen over aard en hoogte van strafrechtelijke sancties. De desbetreffende bepalingen in voornoemde ontwerprichtlijn inzake het milieu zijn inmiddels geschrapt. Overigens zal artikel 83, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zoals die bepaling zal luiden na inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, een rechtsbasis verschaffen voor minimumharmonisatie van sancties als zulks nodig blijkt voor een doeltreffende uitvoering van beleid van de Unie op een gebied waarop harmonisatiemaatregelen zijn vastgesteld.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en het bijbehorende arrest aan de ministers van Justitie, V&W, BZ, VROM, LNV, EZ, SZW, FIN en BZK. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.