C-442/22 Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Lublinie

Contentverzamelaar

C-442/22 Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Lublinie

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    24 augustus 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    10 oktober 2022

Trefwoorden: belasting, valse btw-facturen, risicoaansprakelijkheid, schuldaansprakelijkheid

Onderwerp: Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Feiten:

Verzoekende vennootschap heeft tussen 2010 en 2014 valse btw-facturen uitgereikt aan entiteiten die de op die facturen vermelde btw in aftrek hebben gebracht. De valse facturen staafden goederenleveringen en dienstverrichting die in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden met het doel frauduleus teruggaaf van belasting te verkrijgen. Het uitreiken van valse facturen hield verband met de werkelijke verkoop die door de verzoekende vennootschap werd geregistreerd aan de hand van kasregisters van het tankstation. Daartoe werden bij de kopieën van deze valse btw-facturen fiscale kastickets gevoegd die in feite afkomstig waren van transacties met andere entiteiten dan die welke op de uitgereikte btw-facturen waren vermeld. Deze praktijk werd zonder medeweten van de raad van bestuur uitgeoefend door een werkneemster (PK) van de vennootschap, een leidinggevende werkzaam bij het tankstation van de vennootschap. Na belastingcontrole is een besluit vastgesteld inhoudende het bedrag van de btw dat verzoekster naar aanleiding van de valse facturen verschuldigd was. In bezwaar werd dat besluit door de directeur van de belastingdienst bevestigd. De autoriteiten waren van mening dat de werkgever niet de vereiste zorgvuldigheid had betracht om te voorkomen dat valse btw-facturen werden uitgereikt. Beroep tegen het besluit werd verworpen. Het geding komt in cassatie neer op de vraag of in een situatie waarin een werknemer van een btw-plichtige zonder medeweten en toestemming van deze belastingplichtige een valse factuur heeft uitgereikt waarop btw is vermeld, in het licht van artikel 203 van richtlijn 2006/112 de belastingplichtige wiens gegevens onrechtmatig zijn gebruikt voor de factuur, dan wel de werknemer die de btw op die factuur onrechtmatig heeft vermeld met gebruikmaking van de gegevens van die btw-plichtige, moet worden beschouwd als de persoon die de btw op de factuur vermeldt en tot voldoening van de belasting gehouden is.

Overweging:

Daar de nationale bestuursrechters deze bepaling op twee verschillende wijzen uitleggen, legt de verwijzende rechter het Hof vragen voor over de uitlegging van artikel 203 van richtlijn 2006/112. Volgens de eerste opvatting „zijn er geen gronden om de werknemer die zich schuldig heeft gemaakt aan het uitreiken van de betwiste facturen te verplichten om de belasting op deze grondslag te betalen, aangezien de bepaling verwijst naar de persoon die op de factuur vermeld staat als de uitreiker ervan, dat wil zeggen de persoon die de verkoop verricht”. De ondernemer draagt het risico dat verbonden is aan de uitoefening van een economische activiteit, de selectie van werknemers en de controle over de door hen verrichte taken. De stelling dat de werkgever uit dien hoofde niet aansprakelijkheid is, zou tot gevolg hebben dat dit ondernemersrisico naar de staat zou worden verschoven, wat onaanvaardbaar is. Volgens het tweede standpunt, daarentegen, is een entiteit wier gegevens onrechtmatig zijn gebruikt in een factuur door een andere identiteit die zich onrechtmatig als de eerste heeft „voorgedaan”, niet de tot betaling verplichte uitreiker van de factuur. Volgens de nationale bepaling die artikel 203 van richtlijn 2006/112 omzet, is degene die „een factuur uitreikt” en niet degene wiens gegevens op de factuur als uitreiker vermeld staan, gehouden de belasting te voldoen. Indien de eerste opvatting gevolgd wordt, rijst de vraag of de werkgever aansprakelijk is op basis van risicoaansprakelijkheid of op basis van een fout (gebrek aan toezicht en zorgvuldigheid). In het laatste geval, zou deze van zijn aansprakelijkheid kunnen worden vrijgesteld indien het gebrek aan zorgvuldigheid hem niet kan worden verweten. Onduidelijk blijft dan of in een dergelijke situatie niemand verplicht zal zijn de btw te betalen, dan wel de aansprakelijkheid overgaat op de werknemer.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 203 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1) aldus worden uitgelegd dat in het geval een werknemer van een btw-plichtige zonder medeweten of toestemming van de werkgever een valse btw-factuur heeft uitgereikt waarop hij de gegevens van de werkgever als belastingplichtige heeft vermeld, als persoon die de btw op de factuur vermeldt en die tot voldoening van de btw gehouden is, moet worden beschouwd:

– de btw-plichtige wiens gegevens onrechtmatig in de factuur zijn gebruikt, of

– de werknemer die onrechtmatig btw op een factuur heeft vermeld onder gebruikmaking van de gegevens van een btw-plichtige?

2) Is het voor het antwoord op de vraag wie, in de omstandigheden als beschreven in de eerste vraag, in de zin van artikel 203 van voornoemde richtlijn 2006/112 wordt beschouwd als de persoon die btw op de factuur vermeldt en dus tot voldoening van de btw is gehouden, van belang dat de btw-plichtige die een werknemer tewerkstelt die onrechtmatig gegevens van die btw-plichtige op de factuur vermeldt, kan worden verweten bij het toezicht op de werknemer niet de nodige zorgvuldigheid te hebben betracht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten