C-443/04 en C-444/04, Solleveld, arrest van 27 april 2006

Contentverzamelaar

C-443/04 en C-444/04, Solleveld, arrest van 27 april 2006

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 27 april 2006, in de gevoegde zaken C-443/04 Solleveld en C‑444/04, Van den Hout-Eijnsbergen, beiden tegen de Staatssecretaris van Financiën.

Betrokken departementen

Financiën en Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Sleutelwoorden

Zesde BTW-richtlijn – Artikel 13, A, lid 1, sub c – Medische vrijstellingen

Beleidsrelevantie

De uitspraak van het Hof van Justitie maakt duidelijk dat de beoordelingsvrijheid van de lidstaten, met betrekking tot de medische vrijstelling zoals geformuleerd in de zesde BTW-richtlijn begrensd wordt door het door deze bepaling nagestreefde doel– te weten: waarborgen dat de vrijstelling uitsluitend geldt voor medische diensten die worden verleend door personen die in het bezit zijn van de vereiste beroepskwalificaties –en het beginsel van fiscale neutraliteit. De verwijzende rechter (de Hoge Raad der Nederlanden) dient thans na te gaan of onze nationale wetgeving met betrekking tot de medische vrijstelling in strijd is met dit doel en dit beginsel.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

Solleveld (C-443/04) houdt zich naast zijn werk als‘klassiek’ fysiotherapeutbezig met stoorveld-diagnostiek, waarbij hij cliënten onderzoekt op storingen in kaak en mond. Hij heeft terzake van deze laatste werkzaamheden geen BTW voldaan. De Belastingdienst stelt echter dat stoorvelddiagnostiek niet valt onder de handelingen waarvoor de vrijstelling geldt, te weten voor handelingen die binnen het deskundigheidsgebied van beroepsbeoefenaren in de zin van de Wet BIG vallen.

Van den Hout-van Eijnsbergen (C-444/04) heeft terzake van de door haar als psychotherapeute verrichte handelingen geen BTW voldaan. De Belastingdienst is echter van mening dat de betreffende handelingen niet zijn vrijgesteld, omdat psychotherapeuten ten tijde van het geschil (volgens de Wet PB) niet aangewezen waren als een BTW-vrijgestelde paramedische beroepsgroep.

De nationale rechter wenst te vernemen of de medische vrijstelling van artikel 13 Zesde BTW-richtlijn, van toepassing is op a. handelingen die een (para)medicus verricht, als die handelingen geen deel uitmaken van de uitoefening van het door de betrokken lidstaat omschreven (para)medisch beroep en b. op handelingen van een beroepsbeoefenaar, als die beroepsbeoefenaar door de betrokken lidstaat is uitgesloten van de omschrijving van (para)medische beroepen.

Het Hof van Justitie is van oordeel dat voornoemde medische vrijstelling de lidstaten een beoordelingsvrijheid verleent inzake de omschrijving van a. de paramedische beroepen, en b.de omschrijving van hun werkzaamheden. Hierbij moeten de lidstaten echter wel het door deze vrijstelling nagestreefde doel, alsmede het beginsel van fiscale neutraliteit in acht nemen. Een nationale vrijstellingsbepaling die een beroepsgroep of handelingen uitsluiten van de omschrijving van (para)medische beroepen, is slechts in strijd met voornoemd doel en beginsel voorzover de desbetreffende behandelingen zouden zijn vrijgesteld van BTW indien zij door elk ander erkend (para)medisch beroep werden uitgevoerd, hoewel zij, wanneer zij door een andere beroepsgroep worden verleend, van een gelijkwaardige kwaliteit kunnen worden geacht.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten

Het Hof heeft in onderhavig arrest de bepalingen inzake de medische vrijstelling uit de Zesde BTW-richtlijn verduidelijkt. Met het oog op dit arrest zal de Hoge Raad thans in beide zaken moeten oordelen over de reikwijdte en houdbaarheid van de vrijstelling volgens de Nederlandse wetgeving. Voorwaarde voor vrijstelling in Nederland is namelijk dat het gaat om diensten die worden verricht door beroepsbeoefenaren die zijn genoemd in de Wet BIG (voorheen: de Wet PB). De vrijstelling geldt voorts alleen voor de diensten die deze beroepsbeoefenaren als zodanig, d.w.z. in het kader van hun specifieke deskundigheid binnen de individuele gezondheidszorg, verrichten.

Voorstel voor behandeling

De ICER zendt dit fiche en het bijbehorende arrest ter kennisname aan de ministers van Financiën en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.