C-448/21 Banco BPI
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 22 september 2021Schriftelijke opmerkingen: 8 november 2021
Trefwoorden : betalingsdiensten; fraude;
Onderwerp :
Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG;
Feiten:
Verzoeker (Portugália) is een NV met een bedrijfsresultaat van €9.039.882,33 in het boekjaar 2018 en heeft een bankrekening bij verweerder (Banco BPI). Verzoeker verzocht verweerder haar toe te staan om deze kredietinstelling per email opdrachten te kunnen toezenden voor transacties vanaf haar rekening. In januari 2018 sloten de partijen een schriftelijke overeenkomst om de uitvoering per fax of per e-mail van instructies met betrekking tot de bankrekening van verzoeker toe te staan. Het e-mailadres van verzoeker is beveiligd met een wachtwoord dat de onderneming zelf heeft ingesteld (verweerder was hier niet bij betrokken, ook niet met diens servers). Op 25-03-2020 heeft een derde zich zonder toestemming toegang tot het e-mailadres van verzoeker verschaft en vanaf dit adres een overschrijvingsopdracht voor een bedrag van €2.500.000 naar het kantoor van verweerder gezonden. De administratieve afdeling van verweerder heeft de overschrijvingsopdracht van 25 maart uitgevoerd, nadat zij de handtekeningen op de ontvangen opdracht had vergeleken. Verzoeker heeft tegen die bank een vordering ingesteld tot terugbetaling van €2.500.000, vermeerderd met rente. Verzoeker stelt dat verweerder voormeld bedrag zonder haar toestemming van haar bankrekening heeft afgeschreven. Verweerder stelt dat deze transactie is uitgevoerd in overeenstemming met de per e-mail ontvangen instructies.
Overweging:
De vraag die rijst is of artikel 73(1) de aansprakelijkheid voor niettoegestane betalingstransacties legt bij de betalingsdienstaanbieder, zelfs wanneer laatstgenoemde niet degene is die de risicobron het best kan controleren. Voorts rijst de vraag of, bij ongewijzigde handhaving van de regel inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor de verliezen die het gevolg zijn van een niet-toegestane betalingstransactie de regel dat de terugbetalingsverplichting onmiddellijk ontstaat bij de enkele stelling van de betaler dat een betalingstransactie niet was toegestaan, uitgesloten is, aangezien partijen, zoals is toegestaan bij artikel 61(1), zijn overeengekomen de in artikel 72 opgenomen regels inzake de bewijslast niet toe te passen.
Prejudiciële vragen:
I. Vormt de uitvoering, door tussenkomst van een medewerker van de betalingsdienstaanbieder, van een op schrift gestelde, gescande en per e-mail verzonden betalingsopdracht, die vanaf een door de gebruiker gecreëerd emailadres naar de betalingsdienstaanbieder wordt gezonden, een „betalingsopdracht” zoals bedoeld in artikel 73, lid 1, van de richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 (hierna „richtlijn”)?
II. Moet artikel 73, lid 1 van de richtlijn in die zin worden uitgelegd dat
II.I. onverminderd het bepaalde in artikel 71 of een naar behoren gemeld redelijk vermoeden van fraude, de loutere kennisgeving van een niettoegestane betalingstransactie, zonder overlegging van bewijsstukken, volstaat om de verplichting (van de betalingsdienstaanbieder) tot terugbetaling (aan de betaler) te doen ontstaan?
II.II. Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, kan de regel dat de loutere mededeling door de betaler voldoende is, dan worden uitgesloten door een overeenkomst tussen partijen (betaler en
betalingsdienstaanbieder) over de niet-toepassing van de in artikel 72 van de richtlijn neergelegde regels inzake de bewijslast, zoals is toegestaan bij artikel 61, lid 1 van de richtlijn?
II.III. Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, is dan, in gevallen waarin de toepassing van artikel 72 van de richtlijn is uitgesloten en de wettelijke of contractuele regels de betaler verplichten het bewijs te leveren dat de transactie niet was toegestaan, de betalingsdienstaanbieder alleen verplicht tot onmiddellijke terugbetaling ten gunste van de betaler indien de betaler dat bewijs levert?
III. Staat artikel 61, lid 1 van de richtlijn de betalingsdienstgebruiker (die geen consument is) en de betalingsdienstaanbieder toe om niet alleen de toepassing van bepalingen van artikel 74 van de richtlijn uit te sluiten, maar ook om in plaats van de uitgesloten bepalingen een zwaardere aansprakelijkheid van de betaler overeen te komen, waarbij met name wordt afgeweken van de bepalingen van artikel 73 van de richtlijn?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: T-Mobile Austria, C-616/11; Mediterranean Shipping Company, C-295/18;
Specifiek beleidsterrein: JenV; FIN