C-452/04, Fidium Finanz, arrest van 3 oktober 2006

Contentverzamelaar

C-452/04, Fidium Finanz, arrest van 3 oktober 2006

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 3 oktober 2006, in de zaak C-452/04, Fidium Finanz tegen Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht

Betrokken departementen

FIN, EZ en BZ

Sleutelwoorden

Vrijheid van dienstverrichting – Vrijheid van kapitaalverkeer – In derde land gevestigde onderneming

Beleidsrelevantie

Dit arrest geeft een algemene lijn voor het afbakenen van de bepalingen inzake het vrij verrichten van diensten ten opzichte van de vrijheid van kapitaalverkeer. Dit is van groot belang voor situaties waarin personen (met name ondernemingen) uit derde landen zich willen verzetten tegen nationale wetgeving van een EU-lidstaat; dit kan alleen als de vrijheid van kapitaalverkeer in het geding is.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

Fidium Finanz is een in Zwitserland gevestigde vennootschap die bedrijfsmatig kredieten verstrekt aan buiten Zwitserland gevestigde cliënten. De Duitse autoriteit heeft Fidium Finanz verboden om kredieten te verstrekken aan in Duitsland gevestigde cliënten op grond dat zij niet beschikte over de door de Duitse wettelijke regeling vereiste vergunning.

De verwijzende rechter vraagt zich af of het bedrijfsmatig verstrekken van kredieten valt onder het vrij verrichten van diensten óf de vrijheid van kapitaalverkeer. Het Hof wijst er eerst op dat de bepalingen inzake het vrij verrichten van diensten – anders dan de vrijheid van kapitaalverkeer - niet gelden voor dienstverrichters uit derde landen. Daarom rijst de vraag van de verhouding tussen het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van kapitaalverkeer. In dat verband overweegt het Hof dat artikelen 49 en 56 EG, gezien de bewoordingen en de plaatsing ervan in twee verschillende hoofdstukken, nauw met elkaar verband houden, maar verschillende situaties beogen te regelen en elk hun eigen werkingssfeer hebben. Het begrip "diensten" in artikel 50, eerste alinea, EG is van toepassing op de verrichtingen die niet door de andere vrijheden worden beheerst, om te vermijden dat economische activiteiten buiten de werkingssfeer van de fundamentele vrijheden zouden vallen. Noch uit dit artikel noch uit artikel 51, lid 2, EG kan een rangorde tussen deze vrijheden worden afgeleid. Per geval zal daarom moeten worden onderzocht in hoeverre de uitoefening van die fundamentele vrijheden wordt belemmerd door een nationale maatregel en of, in de omstandigheden van het hoofdgeding, een van de vrijheden voorrang heeft boven de ander. In deze zaak concludeert het Hof dat het bedrijfsmatig verstrekken van kredieten zowel verband houdt met het vrij verrichten van diensten als met de vrijheid van kapitaalverkeer. De nationale regeling, die deel uitmaakt van de Duitse wetgeving op het toezicht van ondernemingen die banktransacties verrichten en financiële diensten aanbieden, heeft tot gevolg dat in derde landen gevestigde ondernemingen moeilijker toegang krijgen tot de Duitse financiële markt, zodat zij hoofdzakelijk inbreuk maakt op het vrij verrichten van diensten. De beperkende werking van die regeling voor de vrijheid van kapitaalverkeer doordat grensoverschrijdende financiële stromen zullen verminderen, is alleen maar een onvermijdelijk gevolg van de beperking van het vrij verrichten van diensten. In dit geval heeft het aspect vrij verrichten van diensten voorrang boven het aspect vrijheid van kapitaalverkeer.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten

Dit arrest geeft een algemene lijn voor het afbakenen van vrijheden ten opzichte van elkaar. Per geval zal moeten worden bezien welke vrijheid (het meest) in het geding is. Dit is vooral van belang voor grensgevallen waarin mede de vrijheid van kapitaalverkeer in het geding is, omdat personen (met name ondernemingen) uit derde landen zich alleen op deze vrijheid kunnen beroepen. De vraag welke vrijheid voorrang heeft in een individueel geval is van feitelijke aard. De A-G kwam – anders dan het Hof - in deze zaak tot de conclusie dat de zaak moest worden bezien in het kader van de vrijheid van kapitaalverkeer en dat er in casu sprake was van een geoorloofde beperking van die vrijheid.

Voorstel voor behandeling

De ICER zendt het fiche en het daarbij behorende arrest aan alle ministers. De ICER verzoekt de Minister van Justitie om het fiche en het arrest door te zenden naar de Raad van de Rechtspraak. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.